den, en die nog vruchteloos afloopt, een geheel boekdeel toewijden, zoo blijft er voor de meer gewigtige voorvallen van dat onvergetelijke jaar (1787), die ook in 't licht behooren gesteld te worden, weinig plaats over, of men moet tot een onoverzienbaar aantal deelen de toevlugt nemen. Het komt ons, onder verbetering, voor, dat de geleerde en verdienstelijke Schrijver beter zou gedaan hebben, de stukken alleen in de Nederduitsche vertaling, en van zijne aanmerkingen, of Commentarius tot dezelve, slechts een uittreksel te
geven. Dan, wij hebben nog eene andere bedenking van meer belang. Het komt ons voor, dat deze onderhandeling weinig afdoet, om de zaken, waarover geschil viel, uit het oogpunt van den Heer tollius te doen beschouwen. Schoon de Recens. verklaart, opregtelijk en van harte in de wijze van beschouwing met den eerbiedwaardigen Grijsaard ééns te zijn, en de woelingen tot verandering van de Constitutie, en het gezag des Stadhouders vóór 1787, voor de bron onzer onheilen aan te zien, betuigt hij echter even onbewimpeld, dat, naar zijn gevoelen, juist deze onderhandeling niet de meeste strekking heest, om het ongelijk der Patriotten en de schadelijkheid hunner maatregelen te doen zien. Het is een geschil van eer, wie het eerst, het meest, en voornamelijk moest toegeven, de Staten van Holland, of de Stadhouder. Hierover nu kan zekerlijk zeer verschillend gedacht worden, zonder dat zulks den dus- of andersdenkenden (bij het onzekere en onbepaalde van de magt des Stadhouders in de oude Constitutie) misdadig make. De Heer rayneval deed van zijnen kant wel voorslagen, die, zoo als zij lagen, onaannemelijk waren: de uitwerking, bij de Staten van Gelderland, van de ontruiming der beide steden, Hattem en Elburg; het te niet doen der Regeringsreglementen in de Provincien Utrecht en Overijssel niet alleen, maar zelfs in Gelderland; voorts het afzien, door den Stadhouder, van het Militair Commando, de benoeming van Officieren, en het geven van het wachtwoord. Op die wijze ware zekerlijk de magt van Stadhouder zoo wel, als van Kapitein-Generaal, bijna niet meer dan een ijdel schaduwbeeld gebleven. Maar was het aan den anderen kant ook niet een weinig sterk,
om geene wijziging te willen dulden in de herroeping der schorsing van het Kapitein-Generaalschap? Het is waar, deze weigering kwam uit de edelste bron, uit gevoel van eere, voort; maar kon staatkunde, en