gepredikt te hebben; terwijl wij ook het overvloedig gebruik van den Uitschrijvingsbrief, op die wijze en alzoo steeds aangedrongen, als hier geschiedt, voor eene Gemeente, waaronder vele landlieden en anderen, die misschien dien voortreffelijken Brief alleen door het hooren voorlezen kennen, hiertoe mede rekenen. Hoezeer dan sommige Lezers, met ons, wel over het geheel wat minder uitvoerigheid zouden verlangen, en de Leerrede, wat meer bekort, zoo zij die moesten aanhooren, bij hen meerdere werking zou doen, zal echter niemand dezelve eene plaats onwaardig houden in eene verzameling van godsdienstige opstellen van den dag, en, integendeel, nog wel iets vinden, elders niet aangevoerd, of dat althans hier bijzonder de aandacht opwekt; b.v. dit ééne maar: ‘Leefden wij nog onder den, weleer voor ons vaderland zoo heilrijken, ouden regeringsvorm, waarin alles met zoo veel bedaard nadenken, maar ook zoo langzaam en door zoo vele omwegen besloten werd, de vijand was reeds in ons midden doorgedrongen geweest, eer de Nederlandsche helden met hunne oude waarde op het tooneel des oorlogs hadden kunnen verschijnen.’ - Nog eens: wij houden dit opstel doelmatig en goed, behalve dat het van 's Leeraars erkentelijk gevoel voor Koning en Vaderland ten duidelijkste blijken doet.