| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
Selecta e scholis Lud. Casp. Valckenarii in libros quosdam N.T. editore discipulo Ev. Wassenbergh, qui dissertationem praemisit de glossis N.T. Tom. I. Amstelod. sumtibus P. den Hengst et silii. 1815. 8vo. f.m. f 5-10-:
Met groot genoegen vatten wij de pen op, om den lezer onzer Vaderlandsche Letteroefeningen eenig verslag te doen van het werk eens mans, wiens naam alleen eerbied inboezemt aan ieder, die op ware geleerdheid juisten prijs weet te stellen. Het is een werk van onzen grooten valckenaer, die onder de uitstekendste geleerden van zijnen tijd eene alleruitstekendste plaats bekleedde, en die, door de verbazende uitgebreidheid zijner grondige kennis, in alles wat tot zijn vak behoorde, gepaard met het oordeelkundigst gebruik van dezelve, eene hoogte bereikt heeft, waarop men maar zeer weinigen van alle tijden hem eenigzins ter zijde kan stellen, en wiens beschouwing menigen, ver boven het middelmatige verhevenen, geleerde doet duizelen. Deze man moge, zoo ver ons bekend is, nog geenen opzettelijken lofredenaar gevonden hebben; zijn, vóór zijnen dood reeds uitgegevene, letterarbeid zal steeds veel beter van zijnen lof getuigen, dan de schoonste lofrede immer zou kunnen doen, en onzen vaderlandschen bodem, in 't oog zelfs van buitenlanders, tot duurzamen roem verstrekken!
Terwijl wij dit uit een vol hart daar nederschrijven, plengen wij een' traan van weemoedige hulde op het graf van den voortreffelijken luzac! Door het uitgeven van eenige nagelatene schriften van zijnen onsterfelijken voorganger aan de Leidsche Hoogeschool, had hij reeds veel gedaan ter vereering zijner nagedachtenis,
| |
| |
en was voornemens nog meer tot dat loffelijk einde te doen, toen een plotselijke dood hem aan zijne menigvuldige hoogachters ontrukte, en der geleerde wereld een' der betreurenswaardigste slagen toebragt. De verschrikkelijke ramp van Leiden heeft hem in zijn edel voornemen verhinderd, om valckenaer's werk over het tweede boek der Makkabeën in orde te brengen en uit te geven. Mogt toch een ander, hiertoe volkomen berekend, geleerde deze gewigtige taak opvatten, ter eere der beide mannen, die dezelve niet hebben kunnen volbrengen!
Dank hebbe, intusschen, de waardige en, in het vak der schoone letteren, met roem grijs gewordene wassenbergh, dat hij, in zijnen hoogen ouderdom, uit achting en genegenheid voor beide de afgestorvene geleerden, ook het zijne heeft willen toe brengen ter vereering der nagedachtenis van zijnen onvergelijkelijken meester, door het werk uit te geven, waarvan wij het eerste deel voor ons hebben liggen, en het tweede met verlangen te gemoet zien. Dit werk is door den uitgever met eenige aanmerkingen, en met eene dissertatie verrijkt; over welke beide wij spreken zullen, na behoorlijk verslag gedaan te hebben van het werk van valckenaer.
Om, derhalve, over dit werk een juist oordeel te vellen, moet men wel in het oog houden, dat het lessen zijn, door eenen Hoogleeraar aan zijne leerlingen gegeven, die dezelve uit zijnen mond opgeschreven hebben, of, zoo als men het noemt, dictata; dat dezelve door den opsteller niet voor de drukpers bestemd waren; dat zij reeds voorlang gegeven zijn; dat zij, eindelijk, over eenige boeken van het N.V. loopende, echter, naar derzelver hoofdoogmerk, niet beschouwd moeten worden als eigenlijk-gezegde uitlegkundige lessen.
Het zijn dan dictata: maar zoodanige, welker gemeenmaking iederen beoefenaar der gewijde letteren, ja iederen liefhebber der Grieksche letterkunde, zeer wel- | |
| |
kom moeten zijn; en die niet alleen voor de studerende jeugd, maar ook voor den man van studie zelf, van zeer veel nut kunnen zijn. Het zijn, veelal, aanmerkingen van eenen gemengden aard, waarin een schat van ware geleerdheid te vinden is, en bij welker opmerkzame lezing men zich verbeelden kan, zelf eenen der grootste Leermeesters te hooren, die ooit op Neêrlands Hoogescholen gebloeid hebben.
Voorts zijn deze lessen reeds langen tijd geleden gehouden, en voor de behoefte van dien tijd geschikt, bijzonder ter bestrijding van het vooroordeel, dat de Schrijvers van het N.V. zuiver Grieksch gesproken zouden hebben; en dit brengt ons, als van zelve, tot het hoofdoogmerk dezer lessen, hetwelk, daar zij niet door een' Hoogleeraar in de Uitlegkunde van het N.V., maar in de Grieksche Letterkunde, werden gegeven, niet behoort beschouwd te worden, als deszelfs uitlegging bedoelende. Het was, trouwens, zoo wel te Leiden, als op andere Hoogescholen, de gewoonte, om de behandeling van het N.V., als zijnde in het Grieksch geschreven, aan den Hoogleeraar in de Grieksche taal op te dragen, ten nutte van hen, die aan de Hoogeschool kwamen, om in de Godgeleerdheid te studeren. Gelukkig voor de Leidsche Akademie, dat deze taak in de handen van eenen man kwam, die met eene zeldzame uitgebreidheid en grondigheid van kennis in het zuiver Grieksch, zoo als het bij de klassieke Schrijvers gevonden wordt, de grootste bedrevenheid paarde in de kennis dier taal, zoo als dezelve door geboren Joden gesproken werd, ja zelfs eene gansch niet gewone bedrevenheid in de Hebreeuwsche taal, naar welker aard van uitdrukking zich de Joden schikten, in het spreken en het schrijven van het Grieksch. Onze valckenaer nu, om zijne jeugdige leerlingen en aanstaande Theologanten van het meeste nut te zijn, wilde hun en het zuiver Grieksch grondig leeren, en de taal der Schrijvers van het N.V., die geboren Joden waren, regt doen verstaan, overeenkomstig de behoef- | |
| |
te van den tijd, dien hij beleefde. Veel, zeer veel gaf hij, derhalve, over het werktuigelijke der tale, en over het gebruik en de verschillende beteekenissen der woorden en gezegden bij ongewijde en echt-Grieksche Schrijvers; maar ook niet weinig over het taaleigen der Schrijvers van het N.V. Doch, schoon beide tot zijn hoofdoogmerk behoorden, vergat hij niet, om, voor
zoo verre het zijnen leerlingen dienstig kon zijn, al datgene, op eene gepaste wijze, mede te deelen, hetwelk ter bevordering van het regt verstand der Schrijvers verstrekken kon; en, waar het te pas scheen te komen, werd zelfs de kritiek door hem niet vergeten. Deze oude dictata dus, door een' Professor in het Grieksch over het N.V. gegeven, zijn, nog heden ten dage, van een uitstekend belang voor de uitlegkunde van het N.V. Bij de groote stappen, welke dezelve, sedert valckenaer, naar meerdere volmaaktheid gedaan heeft, blijft toch de eenvoudige grammatikale interpretatie de eenige ware, en zal het ook wel altijd blijven: en, terwijl vele nieuwerwetsche en buitenlandsche uitleggers, door wier schitterend vernuft en stoute vlugt zich thans zoo velen laten begoochelen, ligtelijk aan de verdiende vergetenis zullen worden overgegeven, zal (dit wenscht, dit hoopt Recensent, uit zuivere en warme hoogachting voor de gewijde oorkonden van onzen hemelschen Godsdienst) aan onzen ouderwetschen valckenaer zijne welverdiende plaats worden aangewezen onder de beste uitleggers van het N.V., zoo wel als aan onzen ouderwetschen, maar onsterfelijken huig de groot! - Wat bijzonder de beoefening van de kritiek of oordeelkunde van het N.V. betreft, hierin stemmen wij volkomen in met hetgeen de geleerde uitgever in zijne lezenswaardige voorrede, bladz. 11, stellig verzekert, dat, door de aanmerkingen van valckenaer, geen gering aantal van verschillende lezingen zal voorkomen de voorkeur te verdienen boven de genen, die in den tekst zijn aangenomen; lezingen, die zelfs geen
| |
| |
griesbach op derzelver waren prijs heeft weten te schatten. Veel zouden wij, eindelijk, kunnen zeggen over het groote nut, hetwelk voor ieder beoefenaar der Grieksche letterkunde uit dit werk te halen is. Dan, het onschatbare der aanwinst, in dit opzigt, loopt aan elk, die er maar eenigzins over oordeelen kan, zoo zeer in het oog, dat wij het overbodig rekenen, hierover uit te weiden.
Wij gaan dus over, om van de wijze der uitvoering, en van de bijvoegsels te spreken.
Volkomen keuren wij goed, dat de Heer wassenbergh niet alles, zonder eenige de minste uitzondering, gegeven heeft, wat hij uit den mond van zijnen geëerbiedigden Leermeester had opgeteekend; maar sommige dingen heeft uitgelaten, die hem minder belangrijk voorkwamen ter uitgave: welke uitlating hij, zeer gevoegelijk, door streepjes te kennen heeft gegeven. Ook heeft hij zeer wél gedaan, om niet weder te laten drukken, hetgeen de Heer e. scheidius, in zijn Lexicon etymologicum, uit de opmerkingen van valckenaer reeds had medegedeeld. Wij vertrouwen dus ook, dat bij de uitgave van het tweede deel deze verstandige en lofwaardige bezuiniging in acht genomen zal worden. Dan, wij wenschen, dat de uitgever alsdan eene andere soort van bezuiniging, of liever bekorting, vermijde. Wij bedoelen de menigvuldige en vreemde verkortingen van woorden, of abbreviatiën, zoo als men ze noemt, en waaraan hij zoo zeer in het schrijven zich schijnt gewend te hebben, dat hij er niet eens aan dacht, dezelve, bij het laten drukken van dit werk, te vermijden of in te vullen. Zoodanige zijn composit. voor compositum, quid. voor quidem, et. voor etiam, quiq. voor quique, en. voor enim, loq. voor loquendi, istiusm. voor istiusmodi, v. voor vocabulum, en meer andere, te veel om op te geven, welke dit, anderzins zoo schoon gedrukte, werk ontsieren.
Wat nu de bijvoegselen betreft, wij danken den Heer wassenbergh voor zijne hier en daar, en met
| |
| |
eene spaarzame hand, onder aan de bladzijden geplaatste aanmerkingen bij het werk van valgkenaer. Deze zijn van verschillenden aard, en meerendeels van veel belang. De voorafgaande verhandeling, de glossis Novi Testamenti, zal, vertrouwen wij, in 't algemeen ook zeer welkom zijn. Men vindt in dezelve veel, kortelijk, bijeengebragt, betreffende hetgeen door den opsteller nu eens glossa, dan eens glossema genoemd wordt. Het is, namelijk, al voorlang opgemerkt, dat er, somtijds, eenige kantteekeningen, ter uitlegging of opheldering van sommige woorden of uitdrukkingen bestemd, bij vergissing in den tekst ingeslopen zijn: en het zijn deze verklarende aanmerkingen, weleer op den rand der handschriften geplaatst, welke door gemelde benamingen aangeduid worden. Intusschen zijn, als men juist spreken wil, glossae en glossemata niet hetzelfde. Onze Schrijver bezigt deze woorden door elkander, als volmaakt van dezelfde beteekenis. Dit hebben ook vele anderen gedaan. Zelfs tittmann, in zijne schoone verhandeling de glossis N.T. aestimandis et judicandis, te Wittenberg in het jaar 1782 uitgegeven, en door onzen muntinghe in het eerste deeltje van zijne Sylloge opusculorum ad doctrinam sacram pertinentium, Harderv. 1790, geplaatst, gebruikt beide woorden door elkander. Naderhand, echter, heeft hij, bij eene verwerking van deze verhandeling, in zijne Opuscula theologica, Lips. 1803, onder eenen eenigzins veranderden titel, de glossematis N.T. recte investigandis et a verbis genuinis accurate discernendis, uitgegeven, met grond, deze twee benamingen zóó onderscheiden, dat glossae zijn de woorden zelve, die verklaring noodig hadden en verklaard zijn, glossemata de verklaringen van zulke
woorden. Deze nieuwe en verbeterde uitgave schijnt de Heer wassenbergh niet gekend te hebben: althans de eerste alleen wordt bij hem aangehaald. - Van meer belang is het, dat, onzes bedunkens, de Schrijver aan vele beoefenaars der oordeelkunde van het N.V. voorkomen zal, als
| |
| |
wat te verre gaande in zijne gissingen omtrent inlasschingen van woorden en uitdrukkingen in den tekst. En wij, voor ons, zouden op ons niet durven nemen, om hem hiervan geheel vrij te pleiten. Na het licht, hetwelk in de laatste jaren over de kritiek van het N.V. is opgegaan, raadt de voorzigtigheid, om zich niet toe te geven in veranderingen van lezingen voor te slaan, tot welke uit handschriften, oude vertalingen, of aanhalingen bij oudvaders, geen het minste gezag is bij te brengen. Deze algemeene aanmerking houde ons de eerwaardige grijsaard, voor wien wij de grootste hoogachting hebben, ten goede. Dezelve spruit niet voort uit eenigen vitlust, waarvan wij ten hoogste afkeerig zijn, maar alleen uit de welmeenende begeerte, om toekomende en jonge Theologanten te waarschuwen, van niet, al wat hun in het lezen van het N.V. mogt hinderen, maar zoo terstond voor eene inlassching te verklaren; waartoe sommigen, veelligt, zouden komen, door het voorbeeld te misbruiken van eenen man als wassenbergh, en nog veel verder aan gissingen bot te vieren, dan hij zelf gedaan heeft. |
|