de gelukkige oorzaak, dat zij niet over boord sloeg. Zij lag krachteloos in de armen van haren redder.
‘Dat was een weer!’ lispelde zij, en drukte, in eene bevallige verlegenheid, hare druipende lokken uit.
‘Zulk een woeste strijd der oproerige elementen,’ hernam hij, (de gezegde Graaf) ‘is een treffend beeld der menigvuldige levensstormen. Norsche vrienden, die ons, midden in hunne gemelijke luim, weldoen.’
‘Even als mijn vader!’ zuchtte zij, en wierp eenen blik naar het noorden. ‘Maar heeft deze storm u dan welgegedaan?’
‘Onuitsprekelijk. Aphrodite werd uit het zeeschuim geboren. De zee schonk dus aan het Godendom het hooge ideaal van vrouwelijke schoonheid. Een zeestorm werpt mij aphrodite in de armen: in u huldig ik de Godin.’
‘Broeder!’ riep augusta, en deinsde vol verbazing terug; ‘broeder, kom eens eventjes beneden! Hier is een Heiden! Hij heeft andere Goden voor zijn aangezigte, ja zelfs Godinnen.’
‘Mijnheer!’ riep gustaaf, en sprong met drift uit het want: ‘wat hebt gij tegen het eerste gebod?’
‘Volstrekt niets!’ hernam de ten hoogste verwonderde jongeling. ‘Ik sprak slechts van de oude fabelleer, van Griekenland's Goden en Godinnen, die aan de goddelijke dichters der oudheid hunne onsterfelijkheid te danken hebben.’
‘Bedoelt gij misschien den Baal te Babel?’ vroeg gustaaf, en zijn reeds opgeheven arm zonk, door het innemend voorkomen van den Heiden ontwapend, langzaam neder.
‘Och, maak u niet driftig, lieve broeder!’ smeekte augusta, op wie dat innemend voorkomen nog sterker gewerkt had, en trad, als een verzoenende engel, tusschen hem en den Graaf.
‘Zijt gij een Christen?’ vroeg gene, toen er op den Baal van Babel geen antwoord volgde.
‘Een praktisch Christen,’ hernam deze, ‘ten ware dit soms al te hoogdravend klinke.’
‘Een praktisch?’ mompelde gustaaf, en staarde hem strak aan; want dat woord was voor hem volstrekt onverstaanbaar.
‘Wat gelooft die soort van Christenen dan?’ vroeg het in eene angstige verwachting zwevende meisje.