Levensbeschrijving van den wereldberoemden Geleerde Moses Majemonides, in eene Redevoering uitgesproken in het Letterkundig Genootschap Tot Nut en Beschaving, op den 26 van Louwmaand 1815, door Moses Lehmans. (Voor rekening des Genootschaps.) Te Amsterdam, bij J. van Embden en Zoon. 1815. In gr. 8vo.
De allezins heusche en verpligtende wijze, waarop de Schrijver dezer Redevoering ons dezelve (schoon, zoo veel wij weten, niet in den boekhandel gekomen) wel ter beoordeeling heeft willen toezenden, zoo wel als het stuk op zichzelve, eischen van ons eenig verslag daaromtrent.
Het is steeds eene loffelijke zucht geweest, die kundige mannen bij de onderscheidene Volken aandreef, hunne krijgsof letterhelden, groote staatslieden of kunstenaars, door lofredenen of levensbeschrijvingen, zoo veel in hun was, te vereeuwigen. Het is dus ook een goed teeken van vorderingen in letterkundige beschaving zoo wel, als van ontluikend zelfgevoel, bij de Joodsche Natie, (want eene Natie is een blijft zij gewis, zoo lang zij eenen Volks-Messias verwacht, voor hare bevrijding en regering uitsluitend geschikt) dat een harer waardigste leden in ons Vaderland zich verledigt tot de meerdere bekendmaking en der verdiensten van eenen man, die onder de weinige echte Geleerden van Israël in de tijden der verstrooijing eene uitstekende plaats bekleedt, (wij zouden zeggen de eerste, indien mozes mendelssohn niet bestaan had.) Het is majemonides, of, zoo als wij hem doorgaans noemen, maimonides, die het onderwerp dezer bladen uitmaakt. Vele Geleerden vermelden zijnen naam; in vele boeken wordt hij aangehaald; doch zelden vindt men iets over zijne levensgeschiedenis. Wij zullen daarom ook, te meer, daar dit geschrift niet in ieders handen komt, eene korte schets geven.
Moses majemons-Zoon werd te Cordova, in Spanje, (toenmaals, na de verdrukking van Bagdad door de Turken, misschien het hoofdpunt der verlichting in de beschaafde wereld) in den jare 1131, geboren. De schrandere Spaansche Mahomedanen, toen aldaar heerschende, gaven aan de Christenen en Joden eene vrijheid van Godsdienst, die de latere Christe-