Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1816
(1816)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 155]
| |
jaren, op eene luisterrijke wijze, uit de onbekendheid verheven. Door meer daa één geleerd Genootschap met goud en zilver bekroond, schonk hij ons bovendien zijne Zedekundige Schoonheden der Ouden. De val van napoleon heeft hem, in dezen laatsten tijd, ook als Geschiedschrijver doen optreden - met die zelfde vaardigheid, uitgebreide wetenschap en levendigen stijl, welke men reeds in hem kende. Wij hebben, te zijner tijd, verslag gegeven van dit Kort Overzigt; en het verheugt ons, dat de Heer van kampen, wiens nederigheid ons, trouwens, niet geheel onbekend was, met den ontvangen lof te vreden schijnt niet slechts, maar dien zelfs, hetzij zulks op ons of anderen sla, onverdiend noemt - liever hadden wij hier een ander woord gelezen. Wat, daarentegen, door ons als een natuurlijk gebrek beschouwd werd, de kortheid, en de spoed, waarmede het stuk had moeten vervaardigd worden, staat thans (en dit doet ons vooral geen minder vermaak) door den Schrijver weggenomen te worden. Wij ontvangen hier het eerste deel eener Geschiedenis der Fransche Overheersching - Heerschappij in Europa, dat, geheel aan Inleiding gewijd, ons, mogen wij vooronderstellen, ten minste niet minder dan zes, zeven gelijke boekdeelen belooft, welke, niet geschikt om de oogenblikkelijke nieuwsgierigheid te voldoen, noch het gevaar lijdende, waaraan dit oogmerk altijd blootstaat, van namelijk door een ander voorkomen te worden, gewisselijk als eene rijpe vrucht van den weligen akker mogen worden te gemoet gezien. Wij juichen hierbij, van ganscher harte, 's mans keuze toe, om - niet eene uitvoerige Geschiedenis van napoleon, maar van de Fransche Heerschappij in het gemeen, te schrijven. Wij ontgaan daardoor gemakkelijk eene uitvoerigheid omtrent dien gehaten man, welke bijna walgelijk begint te worden; en zien, van de andere zijde, natuurlijk, de zaak hooger aangevat en beter doorschouwd, dan anders ligt zou plaats hebben. Buonaparte is slechts een kind der Omwentelinge, | |
[pagina 156]
| |
een vervolg op vroegere stukken van dezelfde historie - slechts beter gebonden, zou men kunnen zeggen; en zeker is het: ‘kwaad ei, kwaad kuiken,’ nooit treffender bewaarheid. Dit oogpunt, door den Schrijver gekozen, maakte natuurlijk eene vrij breede voorbereiding van het werk noodzakelijk. Men moet niet slechts de Revolutie, haren aard en strekking, derhalve ook haren grond en aanleiding, maar tevens den algeheelen toestand van Europa leeren kennen; liggende in het eerste het positive, in den laatsten het negative - misschien nog iets meer dan negative - beginsel der bedoelde heerschappij. De booze geest, in het reeds ongestelde ligchaam geslopen, schudt en misvormt hetzelve naar welgevallen. Deze stoffe, dan, vinden wij hier behandeld. De acht hoofdstukken, die het boekdeel vullen, dragen de volgende opschriften: I. Korte schets der veranderingen in het evenwigt van Europa, tot op de Fransche Omwenteling. II. Beschouwing van den invloed der veranderingen in de geldmiddelen en krijgsmagt op den toestand van Europa, vooral van Frankrijk. III. Invloed van den Godsdienst en de zeden op het nieuwere Europa en de Fransche Omwenteling. IV. De Fransche Omwenteling van 1789 tot 1791. V. Toestand van Europa, gedurende de eerste jaren der Fransche Omwenteling. VI. De Wetgevende Vergadering, en de Oorlog tot op den 10 Aug. 1792. VII. Woelingen der partijen tot op den 31 Mei 1793. Veroveringen en nederlagen der Franschen, tot op het verlies van Mentz en Valenciennes. VIII. Het Schrikbewind. Overwinningen der Franschen, sedert het najaar van 1793 tot op de verovering van Holland. Wanneer men dit ruim tafereel overziet, dan begrijpt men van zelve, dat de meeste zaken hier slechts schetswijze konden behandeld worden. Men moet dit in het oog houden bij de beschouwing der afzonderlijke deelen, b.v. den oorsprong en gang van het zoogenaamde patriotismus in Holland, en den Schrijver geene oppervlakkigheid toedichten, welke slechts in den aard der | |
[pagina 157]
| |
zaak, eene inleiding, een aanloop tot den sprong, vervolgens te doen, ligt opgesloten. Trouwens, 's mans Kort Overzigt heeft ons reeds geleerd, dat hij, zoo goed als iemand, veel in een kort bestek weet te brengen; en het is, inderdaad, een groote rijkdom van denkbeelden en zaken, welken wij in dit boekdeel vinden opeengehoopt. Het is daardoor, reeds op zichzelf, en buiten verband met het volgende, een belangrijk stuk, dat ons de Fransche Revolutie, naar tak en stam en wortel, al zeer goed doet kennen. Onze ambtgenoot, de Recensent enz., ons reeds vóór zijnde geweest, stelt zich de ontleding van dit werk, zeer in het breede, ter taak. In eene eerste recensie doorloopt hij, op eene oordeelkundige wijze, de voornaamste deelen van hetzelve. Wij willen ons nu des te meer tot eenige algemeene aanmerkingen bepalen. De eerste vereischten in elken Geschiedschrijver zijn, dat hij zoo volledig, als mogelijk is, van het gebeurde onderrigt zij; dat hij een bedaard, schrander, veelomvattend en welwikkend oordeel bezitte, om het verband der zaken juist op te geven; dat hij de gaaf hebbe, om zijne wetenschap en overtuiging op eene klare, geleidelijke, overredende en onderhoudende wijze aan anderen mede te deelen. Hebben wij, voor zoo veel uit het gegevene te besluiten, eene volledige, oordeelkundige en welgeschrevene Historie van van kampen te wachten? is dus eene vraag, op welke onze Lezers eenig antwoord zullen wenschen. Wat het eerste betreft, de vlijt van den Schrijver is boven allen twijfel, en de lijst der werken, door hen geraadpleegd en gebezigd, is niet gering. Straksgemelde Recensent, nogtans, meent, dat hij, ten aanzien van het vaderlandsche, meer eigene bronnen had kunnen raadplegen. En wij gelooven inderdaad, dat men te dezen opzigte zoo min mogelijk op vreemden moet afgaan. Zij beschouwen, beoordeelen en beschrijven het onze meest altijd scheef. Het politieke maakt hierop gewis geene uitzondering. De Duitscher vooral gevoelt hier | |
[pagina 158]
| |
gansch anders dan wij, hij moge Republikein of Koningsgezinde wezen. En hoe veel invloed heeft deze wijze van zien en gevoelen reeds op het verzamelen van daadzaken; op het ontwerpen van een geheel, schoon ons geene bouwstoffen ontbreken; op de kleur, het licht, de houding! Elk is daarom, zoo wel als hierom, dat hij aan de bron zelve zit, en alle de takken op zijn gemak kan nasporen, de beste Geschiedschrijver van zijne eigene natie. Wij zelven meenen, ook elders trekken en tinten in de groote schilderij te missen, welke den Heere van kampen zijn voorraad wel opleverde, doch die welligt zijn smaak achterwege liet - iets, dat in een heel of half poëtisch stuk zeer geoorloofd is, maar in de geschiedenis niet. Of zou het, b.v., zoo zeker zijn, dat alle blaam des karakters van maria antoinette, dat gewis veel beminnelijks en goeds, ja groots in zich bevatte, ongegrond is geweest? Over het geheel meenen wij te bespeuren, dat het Duitsche eene zekere voorkeur bij den Heer van kampen wegdraagt; en, hoezeer wij aan dezen landaard, bijzonder in het vak der letteren, geene uitstekende vlijt en grondigheid willen ontzeggen, zoo schijnt het ons hier toch aan de bezadigdheid van den Nederlander, van den Brit, hoe hartstogtelijk ook, wezenlijk te ontbreken. De Duitscher overdrijft en dweept bijna altijd, hetzij ten goede of ten kwade. Dit een en ander staat reeds eenigzins in verband met ons tweede artikel, oordeelkunde. Hetgeen wij hiermede gezegd hebben te bedoelen, eischt slechts een nog scherper en onbenevelder gezigt. De opsporing der eerste, verscholene kiemen, der dunne, onzigtbare draden, des eigenlijken geests, die het geheel en de deelen bezielt, de ware schatting en ontwikkeling, met één woord, van het gebeurde - ziedaar den knoop, het schranderst brein waardig! De Historieschrijver ziet de gevallen niet - zijne berigters hebben de een dit, de ander dat gezien - bijna niemand hunner was onpartijdig, of geeft geheel eenvoudige, zuivere daadza- | |
[pagina 159]
| |
ken - de roersels en derzelver wijziging in het hart komen schaars ooit naakt en duidelijk voor den dag. Er moet gekozen, geredeneerd, gegist worden. Wat wonder, dat eene zelfde gebeurtenis, bij den eenen of den anderen Schrijver, een zoo ongelijk aanzien heeft? wat wonder, dat de grootste lieden zich boven deze ongelijkheid niet hebben kunnen verheffen? en wij in de Geschiedenis doorgaans slechts datgene hebben, wat de Duitschers die Ansicht, wij, met eenige verandering, het inzigt van den Autheur, ten aanzien der vermelde zaken, noemen? Hoe meer dit, echter, blijkt, waarlijk op het beloop, het geheele beloop der zaken gegrond te zijn, zonder spoor van vooroordeel, drift of partijdigheid, hoe meer het menschenwerk tot de volmaaktheid nadert. Deze waarheid stellen wij tegen des Heeren van kampen's beroep op groote voorbeelden - tegen zijne verantwoording ten aanzien der woorden vrijheidskraaijers en koningsmoorders, die ons nog altijd toeschijnen, zoo wel beneden de deftigheid der Historie, als schadelijk voor het goed vertrouwen te zijn, dat zij elken Lezer moet inboezemen - tegen alles, eindelijk, wat eenen Schrijver ooit zou kunnen verhinderen, om de gebeurde zaken met de uiterste koelheid te beschouwen en te vergelijken, alvorens ze, met de vereischte kleur, mede te deelen. Of de Fransche Omwenteling in hare beginselen slecht ware - die zelfde beginselen, welke Amerika vrij maakten, de Duitsche staten sedert korten van geregelde grondwetten voorzien, en ook in ons Vaderland, hoewel met minder rede en eenen ongelukkigen uitslag, woelden; of allen, die eene rol in deze Omwenteling speelden, sommige hoofden der Girondisten zelfs, schandelijke oogmerken hadden, slechts eenen anderen weg ter bevrediging van hunne eigenbaat zochten, en voor schranderder booswichten onder de guillotine bukten; of het in den aard der zake, en niet veeleer in de bedorvenheid, verstandelijke en zedelijke oppervlakkigheid enz. der Fransche natie, vooral der inwoners van Parijs, | |
[pagina 160]
| |
lag, dat de gevolgen zoo verschrikkelijk en bloedig waren; of het zingen hunner bloedige liedjes door onze jeugd, ook van de teedere kunne, iets zou bewijzen voor onze beaming van hunne handelwijze: dit alles zijn vragen, waarop velerlei te antwoorden viel. Wij hebben ons, bij eene vroegere gelegenheid, rond genoeg verklaard over den dood des Konings, als een waren moord - niet slechts om het wederregtelijke in den vorm en het ongegronde der bezwaren, maar omdat wij, met den wijzen kant, van oordeel zijn, dat de troonGa naar voetnoot(*) nooit door de onderdanen omvergestooten mag of moet worden; dat de ergste dwinge landij wettiger is dan de regeringloosheid, en gewis dragelijker en veiliger. Doch, de scherpzinnige wijsgeer mogt dit a priori doorzien; wij bekennen, de ondervinding noodig gehad te hebben, om de waarheid regt te gevoelen. En zoo mogen dan ook de pogingen der omwentelaars nog zoo ongelukkig in de uitkomst zijn geweest, dit bewijst niets ten aanzien van hunne schuld. Zij mogen zelfs blijkbare dwaasheden, onregtvaardigheden hebben gedaan; de stroom der verblinding, der kwalijk gewijzigde geestdrift, voerde hen misschien mede. Snoodaards speelden onder dit alles hunne rol, en wonnen het spel; snoodaards, die overal, bij elke partij, gevonden worden, en gaarne in troebel water visschen. Het staat ons, inderdaad, niet wel, wanneer wij van achtere, na de duidelijkste, sprekendste ondervinding, laag vallen op hunne onnoozel- | |
[pagina 161]
| |
heid, die destijds gansch anders over het staatkundige dachten, dan thans bijna eenig verstandig man. Waarlijk, de schrandersten dwaalden toen ter goeder trouwe, schoon er misschien wel wat menschelijks onder liep. En die niet dwaalden, werden ook ten minste even zeer, en voor het grootste gedeelte, eer door dit menschelijke, of door toevalligheden, dan door hunne grootere schranderheid, op den regten weg bewaard. De Heer van kampen (mogen wij het zeggen) schijnt deze groote les, ten aanzien der zwakheid van het menschelijk verstand, zoo niet ter harte genomen te hebben - hetzij zijne jeugd, afwezigheid, of omstandigheden, de oorzaak zijn. Doch wij besluiten uit hetgeen wij in ons vaderland zagen, met de noodige wijziging, gerustelijk tot hetgeen elders voorviel. De slotsom is, dat wij den waarheidlievenden Schrijver, bij herhaling, waarschuwen tegen partijdigheid. Dit zal, in het vervolg, gemakkelijker vallen, omdat de Fransche geest van tijd tot tijd beslist slecht werd, en niemand over het geheel zal aarzelen, de partij van Europa tegen denzelven te omhelzen. - De Schrijver is in het bijzonder een bewonderaar van de Engelschen - met regt! maar toch: altemaal menschen! en veelal: hoe meer licht, hoe meer schaduw! - In het kort, wij hebben niet willen ziften, en wij zien en wachten iet voortreffelijks van 's mans verdienstelijken geest. Doch daarom zij onze welmeenende vermaning te meer eene hand aan den weg: naakte waarheid! En nu nog een woord van den vorm, van de manier, van den stijl. Een en ander bezitten groote verdienste. Klaar, geleidelijk, treffend en aangenaam is het verhaal. Van kampen schrijft met even veel gevoel als verstand. Zijne schildering is roerend. Zijn stijl heeft iet eenvoudigs, schoon warm en beeldrijk. Dezelve is, in het bijzonder, zeer los. Men vindt eene menigte van tusschenredenen bij hem, die wel geen sieraad zijn, en zelfs in het lezen soms eenigzins hinderen; doch die, van de volheid van 's mans geest en gemoed getuigen- | |
[pagina 162]
| |
de, te gelijk alle langdradigheid en gezochtheid aan denzelven ontnemen. Gelijk echter deftigheid ligt stijf wordt, zoo gaat losheid gemakkelijk in - iet anders over. Dus behaagt ons b.v. de uitdrukking niet, dat oldenbarneveld tegen de patriotten van 1787 zou gezegd hebben: ik heb u nooit gekend. Als Recensenten veroorloven wij ons vaak dergelijken sprong; maar als Historici zouden wij meenen daardoor uit den pas te geraken. Nogmaals, niettegenstaande onze aanmerkingen, den hoogsten lof aan dit werk hebbende gegeven, leveren wij, zonder veel keus, een klein staaltje. 10 Aug. 1792. ‘Een nieuw tooneel doet zich voor ons op, en bezet met geheel nieuwe vertooners. Niemand der oude strijders voor of tegen de Fransche Omwenteling zien wij hier meer optreden; alles is nieuw, en zoo wij met vermaak een' robespierre uit de reijen (rijen) der Volksvertegenwoordigers zien uitvallen, missen wij daarentegen met leedwezen het viertal voorvechters, weleer der onbepaalde Volksvrijheid, maar sedert, door ondervinding wijzer geworden, van het Koninklijk gezag: duport, alexander en karel lameth, en barnave. Zevenhonderd zeven-en-veertig meestal zeer jonge lieden, zonder ondervinding of bedaardheid, kwamen hier bijeen, om aan een groot Rijk wetten te geven. Reeds de verkiezingen, die te midden van bedreigingen, van de hevigste twisten, van vuist- en stokslagen zelfs hadden plaats gehad, toonden, welk een geest in de nieuwe Wetgeving heerschen kon. - De drie verloopene jaren, zoo vele Eeuwen voor Frankrijk, hadden een nieuw geslacht gevormd, 't welk aan de menschen vóór 1789 in zeden, denk- en handelwijze geheel vreemd was, en geleerd had al de wijsheid der vaderen voor dwaasheid, hetgeen hun heilig was voor bespottelijk, hetgeen zij hersenschimmen of oproerige stellingen noemden voor heilige waarheid te houden.’ - |
|