| |
| |
| |
Muzikaal berigt.
Zonderling, voorzeker, moet het elken echten beminnaar der Muzijk voorkomen, dat, hoezeer dezelve, hier ter Stede niet alleen, vooral sedert de laatste twintig jaren, schier algemeen beoefend wordt, maar ook in ons Land eene aanzienlijke hoogte bereikt heeft, men slechts zeldzaam, in onze Tijdschriften of Dagbladen, (in sommige van welke men gretig, schoon veelal met het hoogste regt, van uitheemsche talenten melding maakt) hoort gewagen van hier te lande verdienstelijk uitgevoerde Concerten en Muzijkstukken, of van uitmuntende inlandsche Toonkunstenaars, of van hunne muzikale voortbrengselen, en dat daarmede, tot dus verre, doorgaans gewacht wordt, tot tijd en wijle er een verslag over den toestand der Muzijk in de Nederlanden in de Leipziger Muzikalische Zeitung verschenen is, hetwelk alsdan, in het Hollandsch vertaald, in den Kunst- en Letterbode wordt overgenomen. Immers heeft zulks reeds een paar malen plaats gehad; en daardoor is het natuurlijk aan velen voorgekomen, alsof de Nederlanders hun eigen oordeel wantrouwden, en de openbaarmaking van hetzelve schroomden, zoo het niet bevorens, door in gemeld Duitsche blad geplaatst te zijn geweest, eenig gezag verkregen had: want, dat de in hetzelve voorkomende berigten niet altijd van Duitschen oorsprong waren, heeft men kunnen zien aan dat, hetwelk in het jongstverloopene jaar daarin gelezen werd.
Verre van aan dat Tijdschrift, of deszelfs verdienstvolle oogmerken, te kort te willen doen, erkennen wij hier met dankbaarheid, aan de voortgezette lezing van hetzelve veel te danken te hebben: ook willen wij gaarne aan de daarin voorkomende berigten en beoordeelingen van Muzijkwerken onzer Meesters regt laten wedervaren, zoodra ons blijkt, dat die beoordeelingen en berigten met onpartijdigheid zijn ter neder gesteld; doch welk voornaamst vereischte wij menigwerf (het zij met bescheidenheid gezegd) gemeend hebben te missen. Het is hier de plaats niet, daarover uit te weiden. Wij verbeelden ons echter in staat te zijn, een en ander ontegenzeggelijk te bewijzen. Dan, in plaatse van ons daarmede, vooralsnu, bezig te houden, zullen wij liever over- | |
| |
gaan, om het eigenlijke doel, dat wij ons met dit schrijven hebben voorgesteld, kortelijk aan te wijzen.
Om de opgenoemde en nog vele andere redenen, welker openlegging door ons voor het Publiek min belangrijk wordt geacht, zijn wij met den Heer Redacteur der Vaderlandsche Letteroefeningen overeengekomen, om, provisioneel, in dit zoo algemeen gelezen Tijdschrift, maandelijks, naar gelange van de veelheid der stoffe, eenig beoordeelend berigt te plaatsen over uitgevoerde Muzijkstukken enz., niet alleen te Amsterdam, maar ook in andere voorname Steden van ons Koningrijk; ten einde, door zoodanige, elkander regelmatig opvolgende, berigten, het kunstminnend Publiek in staat te stellen, om den toestand der Muzijk in ons Vaderland over het algemeen beter te kunnen beoordeelen, dan tot hiertoe, uit de stukswijze, en, naar ons inzien, dikwerf vrij onvolledige, overzigten in de Muzikalische Zeitung, heeft kuunen geschieden. Men ziet echter gereedelijk, dat hiertoe medewerking vereischt wordt; en daarom noodigen wij alle liefhebbers der Muzijk, die dit ons voornemen met hunnen bijval willen vereeren, bij dezen uit, om ons hunne bijdragen, ter betere volvoering onzer voorgenomene taak, onder het adres der Uitgevers van dit Maandschrift, vrachtvrij, toe te zenden. Het spreekt van zelve, dat, behalve de vereischte beknoptheid, tevens onpartijdigheid, bescheidenheid en volledigheid, als hoofdvereischten van zoodanige, door ons verlangde en bij ons ingewacht wordende, stukken zijn aan te merken.
Behalve deze berigten over hier en elders in de Nederlanden uitgevoerde Muzijk, wenschen wij ook, van tijd tot tijd, aan het kunstlievend Publiek een, het zij aankondigend, het zij, bij de uitgave van belangrijke werken, beoordeelend, verslag te leveren van de door Nederlandsche, of ook door aanzienlijke buitenlandsche Meesters of Liefhebbers, in het vervolg uit te gevene Muzijkwerken, wier getal, tot ons innig genoegen, in de laatste jaren ook aanmerkelijk is toegenomen: zullende echter dit verslag steeds afgezonderd blijven van de gewone, in dit Maandschrift voorkomende, rubriek van Boekbeoordeelingen. Het komt ons voor, dat het welbegrepen belang der Uitgevers van dusdanige Muzijkwerken hen gereedelijk zal doen besluiten tot het aan ons (mede onder het adres der Uitgevers van dit Maandschrift) vrachtvrij
| |
| |
inzenden van een exemplaar der bij hen gedrukte of in het licht gegevene Muzijkwerken; dewijl, langs dezen weg, hunne uit te gevene stukken algemeener zouden bekend worden, en, indien men ons aanprijzend gevoelen deswege omhelsde, meerdere achting en aanzien verwerven; terwijl ook anderen, door dit middel, zouden worden afgeschrikt, om nietsbeduidende muzijk-beuzelarijen door den druk gemeen te maken en te verspreiden.
Ondanks al hetgene tegen deze onze kunstlievende bedoelingen en voornemens uit partijdigheid of zelfbelang kan ingebragt worden, vleijen wij ons, de goedkeuring van meer dan éénen Kunstminnaar te zullen verwerven. De uitvoering van muzijkstukken geschiedt doorgaans openbaar, en is derhalve eene zaak, die het Publiek aangaat; de af- zoo wel als de goedkeuring heeft haar nut: zonder doel om te beleedigen, de kunststukken, of derzelver uitvoering, aan de onveranderlijke grondregelen der echte kunst te toetsen, kan niet dan voordeelig zijn aan al wat daarop eenige betrekking heeft; de tegenwoordige tijd is daarvoor zeer geschikt; de herlevende handel zal velen in staat stellen, iets meer voor de kunst te doen, dan dezelve toe te juichen; en de Kunstenaars zelve zullen alzoo ook meer tijd ter gezamenlijke uitvoering kunnen afzonderen.
Onder alle toevallige omstandigheden, die den voortgang der Muzijk belemmeren, is dit gebrek aan vereeniging der Kunstenaren voorzeker niet de geringste, en daarom in de berigten der Muzikalische Zeitung met regt gegispt. Wij gelooven echter, dat men hieromtrent in zijne oordeelvelling zeer omzigtig moet zijn, ten einde geene onregtvaardigheid te begaan omtrent zoodanige Kunstenaren, die, met den besten wil, nogtans buiten staat zijn om daartoe mede te werken. Trouwens, zijn niet de meesten verpligt, voor hun onderhoud en dat van hun gezin, een groot gedeelte van den dag aan het geven van onderwijs te besteden? En wie is er, die niet met ons het nadeelige voor eigene kunstbeschaving bij deze bezigheid inziet, vooral wanneer men, gelijk velen, zich voor eene geringe belooning daartoe moet verledigen? Is het dan wel te verwonderen, dat denzulken, na des daags met lessen als overstelpt te zijn geweest, de lust ontbreekt, om zich, des avonds, aan de beoefening der kunst te wijden, en daardoor zichzelven en anderen daarin te vol- | |
| |
maken? Bovendien ontbreekt het den beoefenaren der Muzijk schier geheel aan Genootschappen of zamenkomsten, waarin men zich, door onderlinge mededeeling en onderrigt, de beoefening gemakkelijk maakt, en die bij andere kunsten, bij voorbeeld de Teeken- en Schilderkunst, zoo verbazend veel nuts te weeg hebben gebragt, en nog dagelijks brengen: om nu van de ondersteuning van den kant der voorname, of door de fortuin mild bedeelde, lieden niet te gewagen, die, door geringe opofferingen, zoo veel zouden kunnen bijdragen. Het kwetse de kieschheid niet van onzen Stadgenoot, den geachten Kunstminnaar f.w. schmieg, dat wij hem, bij deze gelege heid, ten voorbeelde aanhalen voor vele anderen; zijn ondoofbare ijver toch deed hem der kunst dikwerf aanzienlijke offers brengen, en het is aan hem, dat wij de goede Muzijk, die wij in de laatste jaren mogten hooren, grootendeels te danken hebben.
Men vergunne ons, dit berigt en deze algemeene aanmerkingen nog met eenige bijzonderheden te besluiten:
Vaste Concerten zullen wij, dezen winter, waarschijnlijk drie hebben; namelijk: Eruditio Musica, Felix Meritis, en Harmonica. Het eeste zal, na eenige jaren stilgestaan te hebben, in den aanstaanden winter weder hervat worden; en wij zouden ons hierover kunnen verheugen, zoo slechts Harmonica niet tevens op Zondag bleef plaats hebben, hetwelk noodwendig beide verzwakken moet, daar de moeijelijkheid, om één goed Orkest in al deszelfs deelen zamen te stellen, zich nog meer zal deen gevoelen, wanneer men twee te vervullen heeft. Intusschen wenschen wij, dat Eruditio Musica wederom datgene worden moge, wat het in den aanvang van deszelfs stichting en eenigen tijd daarna geweest is; dat, ja, eene billijke zucht tot voordeel de ondernemers beziele, maar dat dit geenszin hunne éénige bedoeling zij, en zij voor de kunst, als kunst, iets mogen overhebben: het kan niet anders, of dit zal op de duurzaamheid hunner onderneming van gelukkigen invloed zijn; want, dat de overdrevene zucht tot winst nadeelig op deze inrigting gewerkt hebbe, zou niet moeijelijk te bewijzen zijn.
Hetgene wij over het spelen op Zondag van Eruditio Musica gezegd hebben, kan ook op Harmonica toegepast worden. Schoon bij beide Concerten de zamenstelling der Orkesten nog onbekend is, ten minste bij ons; zoo is ten op- | |
| |
zigte van Harmonica de nieuwsgierigheid ook nog gespannen, om te weten, wie er de directie voeren zal, uit hoofde dat de Heer baldenecker, die dit den voorgaanden winter deed, alsnu bij Eruditio Musica is. Over het geheel zijn wij nieuwsgierig naar den uitslag dier twee Concerten, daar bij Eruditio Musica vele goede Meesters, en bij Harmonica de beste Liefhebbers zijn, vooral voor den Zang; van welk voorregt wij hopen, dat de Directie zich bedienen zal tot de uitvoering van ensemble-stukken, waarvan inderdaad te weinig werk gemaakt wordt.
Felix Meritis beantwoordt, sedert eenen geruimen tijd, niet aan de verwachting, welke men van hetzelve kan vormen. Daar des Vrijdags geen Schouwburg speelt, kan men de beste Meesters engagereng en nogtans plaatst men in het Orkest zoo vele aankomende Liefhebbers. Men moest toch inzien, dat de kunst bij zulke toegeefijkheid lijdt. Waarlijk, wanneer de vreemdeling in dit zoo fraaije Instituut niet iets voortreffelijks hooren kan, dan weten wij niet, waar wij hem zullen kunnen brengen! De ijver, om dit Concert tot iets uitstekends te maken, moest de Directie nopen, geene sujetten te laten optreden, dan die behulpzaam zijn konden, hetzelve daartoe op te voeren. Om deze reden alleen moest men geene Kinderen laten spelen, die zeer te onpas hier de plaats van een aantal bekwame Meesters innemen, en met welke toe te laten men hoogstens de ouders of familie kan verpligten. Ook in de keuze der Muzijk behoorde men meer omzigtigheid te gebruiken: Je Sledevaart van mozart en dergelijke zijn geene stukken, die men dikwerf moet doen uitvoeren. Het geheel der inrigting, waarvan het Departement der Muzijk een gedeelte uitmaakt, het auditorium, haar eigen roem, met één woord, alles behoorde de Directie aan te sporen, de meeste omzigtigheid in de keuze der stukken en der solo-spelers in acht te nemen.
Opera's zijn op dit oogenblik, in Amsterdam ten minste, van zoo weinig aanbelang, dat men daarover niet veel, der moeite waardig, zeggen kan. Hetgene daaromtrent in de Muzikalische Zeitung, en voorts in den Kunst- en Letterbode, is geplaatst, draagt geheel onze goedkeuring weg, zoo wel wat het Tooneel, als wat het Orkest betreft. Het nietsbeduidende, dat te dezen opzigte kan gedaan worden, doet ons verlangend uitzien naar iets, dat onlangs wèder- | |
| |
om ter sprake gekomen is, doch ook sedert weder schijnt opgegeven te zijn; namelijk: eene Hoogduitsche Opera. Zoodanige inrigting, mits zamengesteld uit bekwame voorwerpen, kan den Zang onder ons eenigzins doen toenemen, vooral wanneer er lieden bij zijn, met genoegzame theoretische kennis toegerust tot het geven van grondig onderwijs, alsmede met den noodigen lust tot dit moeijelijke vak. Dat daaraan - aan Onderwijzers voor den Zang - een volslagen gebrek is, zullen wij wel niet noodig hebben te betoogen. Wat anders, dan dit, was het, dat den verdienstelijken Heere sundorff bewoog, behalve zijnen eigenen, ook nog eenigen anderen kinderen dusdanig onderwijs mede te deelen? Jammer is het daarom, dat veelvuldige bezigheden dien volijverigen Kunstvriend genoodzaakt hebben, hetzelve te sta ken, daar men reeds zoo vele vruchten bij zijne jonge kweekelingen bespeurde; hetwelk trouwens van zulken meester niet te verwonderen was.
Eene zaak is er nog, die wij, van Zangonderrigt sprekende, niet stilzwijgend kunnen voorbijgaan; en deze is, het onderwijs hierin op de scholen. Bij de vele moeite, die men ziet, dat men zich hier op de Stads-Armenscholen daartoe geeft, is het wel te beklagen, dat het den onderwijzeren zoo zeer aan alle hulpmiddelen ontbreekt. Wij willen te minder dit punt hier onaangeroerd laten, dewijl het sedert eenen geruimen tijd, in Duitschland inzonderheid, ter sprake gekomen is, en men, om zoo te spreken op den tast aan, in het Hoogduitsch deswege iets goeds vinden kan, der vertalinge dubbel waardig, en van wezenlijk nut voor onze jeugdige kunstbeoefenaars. Mogt eene bekwame hand zich daartoe eens verledigen!
Over de Kerkmuzijk zullen wij ons thans niet uitlaten. Welligt wordt dit onderwerp door ons nader en opzettelijk behandeld.
Even min zullen wij hier stilstaan bij de onbepaalde, van tijd tot tijd gegeven wordende, Concerten. Het saizoen, waarin deze gewoonlijk plaats hebben, is op handen; en, indien onze voorgenomen arbeid aan het Nederlandsch kunstminnend Publiek niet mishage, maar door hetzelve ondersteund wordt, zullen wij genoegzame gelegenheid aantreffen, om ook hieromtrent onze bedenkingen, van tijd tot tijd, bescheidenlijk voor te dragen.
| |
| |
Ziet daar, wat wij vooralsnog over den staat der Muzijk in het algemeen, ter gelegenheid der bekendmaking van ons voornemen te dezen aanzien, wenschten te zeggen. Schoon ons oogmerk in den beginne niet was, daarover zoo verre uit te weiden, komt ons zulks van achtere niet ongepast voor, inzonderheid zoo aan onzen voorslag mogt beantwoord worden, als wanneer dit een en ander als inleiding kan worden aangemerkt, ten einde eenigermate het standpunt aan te wijzen, waarvan onze bedoeling uitgaat. Bereiken wij ons oogmerk, zoo zal men, door het plaatsen van de boven bedoelde stukken, de Muzijk en derzelver Beoefenaars van naderbij doen kennen. Niet genoeg, echter, kunnen wij anderen die onzijdigheid aanprijzen, welke wij steeds in het oog wenschen te houden. Vindt men een of ander te berispen of af te keuren; men doe het, ja, wel met die vrijmoedigheid, welke de liefde tot de Kunst vordert, doch tevens met die kieschheid, welke men den Kunstenaren verschuldigd is. Dat men, over het algemeen, meer het goede, dan het minder volmaakte of slechte, ter bane brenge; ja, men zwijge liever van dit laatste. De Kunst en haar verheven doel zij bovenal het eindoogmerk van ons vereenigd pogen, om welk te bereiken alle gepaste middelen verdienen gebezigd te worden. Maandelijks zal dus een klein gedeelte van dit Tijdschrift daaraan worden toegewijd. Ook nieuwe ontdekkingen in de verheven Toonkunst en derzelver leerwijze zullen daarin. met dank aan de geëerde zenders, worden opgenomen.
Een Gezelschap Kunstvrienden te Amsterdam. |
|