Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1815
(1815)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijWaarneming eener buitengewoon lange tong. Door N.C. Meppen, Chirurgijn en Apotheker te Diemen.Aan den Redacteur der Vaderlandsche Letteroefeningen.
Mijn Heer!
Toen onlangs, onder de Amsterdamsche Geneeskundigen, het geval van een Meisje met eene buitengewoon lange Tong gerucht begon te maken, vond ik mij ook aangespoord, hetzelve in oogenschouw te nemen. Toen ik haar zag, maakte ik eene vlugtige aanteekening van hetgene ik zelf opgemerkt en van de moeder vernomen had. Ik biede UEd. dezelve aan ter plaatsing in uw voortreffelijk Maandwerk, te gelijk met de vertaling eener kleine Dissertatie over de Tonggebreken, welke, te voren onder voorzitting van den Hoogleeraar joseph frank, te Wilna, verdedigd zijnde, thans door hem in zijne Acta Instituti Clinici Vilnensis | |
[pagina 246]
| |
is overgenomen. Zij kwam mij voor, als kunnende strekken tot een commentarius op het door mij waargenomen geval, en indien UEd. de goedheid gelieft te hebben, om dit een en ander in uw geacht Maandwerk te plaatsen, zal mij zulks bijzonder aangenaam zijn; waarmede ik de eer heb te zijn
Uw Ed. bestendige Lezer, n.c. meppen.
Antje jacobs, woonachtig in de Tichelstraat, No. 18, oud 13 jaren, werd van gezonde ouders geboren. Bij hare geboorte ontdekte men geene gebreken, en scheen zij tot in de veertiende week eene volmaakte gezondheid te genieten; nu echter bespeurde men eene meer dan gewone verhindering bij het zuigen, en ontdekte, bij een naauwkeurig onderzoek, een gezwelletje onder de tong. Dit veroorzaakte aan de ouders eenige ongerustheid, en zij besloten naar hulpe om te zien. Men begaf zich naar den Hoogleeraar a. bonn. Zijn Ed., het gebrek naauwkeurig onderzocht hebbende, zag hetzelve aan voor een vorschgezwel, en raadde de ouders, het vlijtig te bestrijken met honig van rozen. Hiermede gedurende eenigen tijd aangehouden hebbende, maar geene verandering ten goede bespeurende, heeft men de verdere bestrijking gestaakt. Gedurende het eerste levensjaar genoot dit Meisje eene volmaakte gezondheid, en zoog, hoewel niet zonder moeite, de moederlijke borsten gretig; terwijl het gezwel in denzelfden staat bleef. Maar het begin van het tweede jaar scheen het tijdstip te zijn ter meerdere ontwikkeling van het gezwel, hetwelk toen zulke vorderingen begon te maken, dat men genoodzaakt was, de korsten, waarmede de mond van het kind elken morgen bezet was, met laauw water te doen losweeken; hierbij verspreidde zich een ondragelijke stank, gepaard met ontlasting van eene gruisachtige stoffe, veel gelijkenis hebbende met de kuit van visschen. Onder zulke ongunstige omstandigheden nam de tong in groot- | |
[pagina 247]
| |
te toe, en, hoewel het gezwel onder dezelve langzamerhand verdwenen is, puilt niettemin de tong uit den mond, en heeft thans eene lengte verkregen van 4⅝ duimen Amsterd. maat, gemeten van den mond tot aan de punt van de tong; de breedte, gemeten van den eenen rand over de oppervlakte der tong naar de tegenovergestelde zijde, bedraagt 3¾ duimen, en de geheele omtrek der dikte van de tong bedraagt 8¾ duimen. De onderste lip is geheel omgekruld door de zwaarte van de tong; de tanden hebben eene zwarte gedaante, en zijn afgerond; de voorste derzelven zijn bijna geheel vernietigd, en de tandkassen gesloten. De kleur van de uitpuilende tong is buitengewoon rood, en met een dun slijmachtig floers bedekt; hier en daar kan men duidelijke groeven in dezelve bespeuren, en aan de linkerzijde worden nog de overblijfselen gevonden van een lidteeken, waaruit weleer hevige bloedvliet en ontlasting van eene etterachtige stoffe heeft plaats gehad; welke ontlasting, naar het verhaal der moeder, het gevolg was van het aanhoudend bevochtigen der tong met laauwe zoete melk, terwijl zij van zelf heeft opgehouden, zoodra men het betten met de laauwe melk staakte. Zekerlijk heeft de teedere oppervlakte der tong, welke reeds genoeg te lijden had door de gedurige en toen nog ongewone blootstelling aan den invloed der omgevende lucht, zelfs deze onschuldige depping niet zonder schade kunnen verdragen. Het uitpuilend gedeelte van de tong mist geheelenal het smaakvermogen. Een korreltje zout, daarop gestrooid, veroorzaakt eene pijnlijke gewaarwording; maar, zoodra men de oppervlakte van de tong, welke binnen de holte van den mond bepaald en ook niet zoo hoog rood gekleurd is, met iet prikkelends bestrooit, is de smaak volkomen. Er heeft eene aanhoudende ontlasting van speeksel plaats, (de hoeveelheid, welke ik zag, bedroeg, gedurende een tijdsverloop van vier uren, bijna drie oncen) hetwelk, langs de zijdelijke deelen der tong afdruipende, zich tot druppelen vormt | |
[pagina 248]
| |
aan de punt, en vervolgens wordt opgevangen in den vergaderbak, die tevens tot een koker voor de tong dient. De spraak is, over het algemeen, zeer duidelijk; alleenlijk veroorzaakt de uitspraak van de letter X eenige moeijelijkheid. Het nuttigen van vast zoo wel als vloeibaar voedsel gaat naar wensch, en veroorzaakt geene de minste moeijelijkheid; alleenlijk bespeurde ik bij het drinken, waarbij zij het kopje op de tong plaatst, dat er zeer veel van het te drinken vocht langs de zijden der tong afloopt. Haar gestel schijnt tegenwoordig vrij goed; zij is evenwel bleek en mager; doch dit schijnt minder aan innerlijke ongesteldheid, dan aan het overmatig verlies van speeksel, te moeten toegeschreven worden. Waarneming aangaande een zeer zeldzaam gebrek aan de Tong, door Onuphr. NiechwiedowiczGa naar voetnoot(1); overgenomen door den Hoogleeraar j. frank in zijne Acta Instituti Clinici Vilnensis, Ann. 3. pag. 120. Naardien ik mij voorgenomen heb, om een ongemeen organisch gebrek der tong te beschrijven, zoo schijnt het mij niet geheel onvoegzaam, met het verhaal van de geheele ontbering van dat deel zelve een begin te maken. Daar wij nu geenszins aan de verhalen der OudenGa naar voetnoot(2), welke van volkeren gewagen, die van tong beroofd waren, geloof hechten, noch van de zoodanige, welke men ter oorzake van opgelegde straffen de tong uitrukte, spreken willen, zal het voldoende zijn, alleen te gewagen van de vernietiging der tong, als een gevolg van vooraf plaats gehad hebbende ziekten. BartholinusGa naar voetnoot(3) verhaalt ons het geval van eenen Jongen, die, door de kinderziekte, de tong ge- | |
[pagina 249]
| |
heelenal verloor, en desniettegenstaande zijne spraak behield. HuxhamGa naar voetnoot(4) zelf deelt ons een geval mede, waaruit blijkt, dat het spraakvermogen ondanks de ontbering der tong kan standhouden; en men vindt een genoegzaam aantal voorbeelden van dien aard in het uitmuntend werk van den voortreffclijken voigtelGa naar voetnoot(5). Het ontbreekt ons ook niet aan voorbeelden eener dubbele tong. DolaeusGa naar voetnoot(6) verhaalt, een Meisje van vijf jaren gezien te hebben, welk met twee tongen ter wereld kwam; maar het voorwerp was stom. De zwelling van de tong, als een toeval in onderscheidene ziekten beschouwd, is een niet ongewoon verschijnsel. In de tongontsteking (glossitis) is dezelve dikwerf zoodanig gezwollen, dat zij de geheele holte van den mond beslaat, en de indrukselen der tanden ten toon spreidtGa naar voetnoot(7). Er zijn voorbeelden, dat de tong op bepaalde tijden aan opzwellingGa naar voetnoot(8) onderhevig was; dat dezelve zoo wel met vleesch-Ga naar voetnoot(9) als beurs-Ga naar voetnoot(10) of klier-gezwellenGa naar voetnoot(11) bezet was. De onsterfelijke morgagneGa naar voetnoot(12) heeft een geval medegedeeld, waar de geheele oppervlakte der tong met knobbeltjes bezet was. Ook zijn venerischeGa naar voetnoot(13) en voornamelijk kankerachtigeGa naar voetnoot(14) zweren aan de tong gansch niet zeldzaam: terwijl ik dit schrijve, kan ik een geval bijbrengen van eenen aanzienlijken Man te Wilna, die door | |
[pagina 250]
| |
eene voortknagende kankerachtige zweer aan de tong gefolterd wordt. Deze zweer bepaalt zich bij den lijder tot de linker helft der tong, en het overige vertoont een knoestachtig gezwel. Dit gebrek ontleent zijnen oorsprong van eenen beet der tong, die waarschijnlijk reeds te voren tot de ziekte, van welke gesproken wordt, overhelde. Eene spraakbelemmering, eene aanhoudende ontlasting van speeksel, een buitengewone stank van den mond, een geopend ettergezwel, uit hetwelk aan de zijdelijke deelen van den hals een dun etterachtig vocht zich ontlast, eene bij uitstek moeijelijke doorzwelging, eene sluipkoorts; zie daar de toevallen, welke den beklagenswaardigen lijder folteren. De kool der tong, (anthrax linguae) welke niet alleen aan de paarden, maar ook aan het rundveeGa naar voetnoot(15) eigen is, en bij menschenGa naar voetnoot(16) ook somtijds is waargenomen, alsmede de spruw, verdienen hier genoemd te worden. De ziekelijke zamengroeijingen van de tongGa naar voetnoot(17), derzelver wondenGa naar voetnoot(18), een al te kort toompje, of deszelfs inplantingGa naar voetnoot(19) in de nabijheid van de punt; de voorbeelden, waarin de tong bezet was met haarGa naar voetnoot(20), met wormenGa naar voetnoot(21), of met steentjesGa naar voetnoot(22), zijn wij voor- | |
[pagina 251]
| |
bedacheelijk met stilzwijgen voorbijgegaan, om langs dien weg, zonder den Lezer te vervelen, van dat gebrek der tong te gewagen, hetwelk wij met een nieuw en aanmerkelijk voorbeeld willen bevestigen; ik bedoel de buitengewoon groote tong. De jaarboeken der Geneeskunde leveren hiervan niet weinige voorbeelden op. De gevallen, door trincavellaGa naar voetnoot(23), scaligerGa naar voetnoot(24), schenkGa naar voetnoot(25), bartholinusGa naar voetnoot(26), hahnemanGa naar voetnoot(27) en andere beroemde Mannen aangehaald, zijn opmerkingswaardig. BierkanderGa naar voetnoot(28) verhaalt het volgend geval: Een Meisje werd met eene meer dan gewoon groote tong geboren, welke, nadat zij de kirderziekte had doorgestaan, zoodanig in grootte toenam, dat dezelve ter lengte van anderhalven duim en ter breedte van twee duimen uit den mond hing. - FickerGa naar voetnoot(29) verhaalt een gelijksoortig geval: eene lijderesse, zijnde een Kind van zes jaren, bezat wel het vermogen om de geheele tong te kunnen terugtrekken, maar vulde daardoor de geheele holte van den mond, en verhinderde hare anders onbelemmerde spraak. Eene meerdere opmerking verdient het volgend verhaal van den beroemden trioenGa naar voetnoot(30). Een Meisje werd in hare kindsche jaren door de koorts aangetast; hiervan hersteld zijnde, groeide de tong langzamerhand tot die lengte, dat dezelve buiten de holte van den mond de kin bereikte. Deze afwijking van de natuurlijke lengte der tong belemmerde noch de spraak, noch | |
[pagina 252]
| |
de doorzwelging; en de lijderesse droeg de tong, in oogenblikken van rust, in een' zilveren koker. Het geval nogtans, hetwelk wij ons voorgenomen hebben mede te deelen, overtreft dit welligt in zeldzaamheid. Taciana driemiatka, van gezonde ouders geboren, had in haar tweede jaar, toen men reeds in elke kaak twee tanden bespeurde, het ongeluk, bij eenen val, op de tong te bijten, waardoor eene aanmerkelijke bloeding veroorzaakt werd. Sedert dat tijdstip nam de tong langzamerhand zoodanig in omvang toe, dat zij, na verloop van een paar jaren, dezelve niet meer binnen de holte van den mond konde bepalen. Toen, echter, was zij nog in staat, de buiten den mond hangende tong in de mondholte terug te brengen. In het vervolg miste de lijderesse ook dit voorregt; want het deel, waarvan wij spreken, groeide zoodanig aan, dat hetzelve ter lengte van drie duimen over de kin nederhing. Te gelijk met het opgroeijen der lijderesse, nam ook de wasdom der tong toe tot bijna het tiende jaar van haren ouderdom, zijnde dezelve sedert dien tijd niet meer in grootte toegenomen. Desniettegenstaande zocht zij hulp tegen deze ongesteldheid in het Ziekenhuis der liefdadige Zusters te Wilna. Den 12 October 1809 werd de lijderesse, welke toen reeds twaalf jaren bereikt had, in het bijzijn van het geneeskundig Genootschap te Wilna, door den beroemden Hoogleeraar becu onderzocht, en het volgende waargenomen: haar ligchaamsgestel was gezond; de zelfstandigheid van de tong was niet harder dan in den gezonden staat; men bespeurde noch eenig uitwas, noch eenige uitgestrekte wond aan dezelve; alleenlijk vertoonde derzelver onderste oppervlakte terstond buiten de lip eenige opgezette klieren, en men ontwaarde aan de punt van de tong eene streek van gezwollene tepeltjes en bundeltjes van bloedvoorende vaten; de tanden waren voor het grootste gedeelte vernield, en stelden als 't ware een geheel beenig ligchaam daar. De bovenste oppervlakte van de tong, | |
[pagina 253]
| |
zoo verre dezelve buiten den mond zigtbaar was, vertoonde zich buitengewoon ruw, en men verhaalde, dat dezelve reeds somwijlen eene ontv lling had ondergaan, en tot eene verblijfplaats van wormen en derzelver eijeren had verstrekt. Dit gedeelte van de tong, bijaldien dezelve droog was, miste het vermogen van te smaken; de lijderesse ten minste konde de suiker van het gewone zout niet onderscheiden; zij werd intusschen hiertoe in staat gesteld, en konde het alsdan zonder eenige verhindering doen, wanneer men de tong te voren bevochtigde, of wel die zelfstandigheden vooraf in water of speeksel liet oplossen. Door behulp van hare hand de tong naar de tegenovergestelde zijde gebogen hebbende, was zij in staat om zoo wel spijs als drank door de tusschenruimte tusschen de tong zelve en den op die wijze verkregen open hoek des monds aan de tegenovergestelde zijde te nuttigen. De kaauwing was moeijelijk en langzaam, daar in tegendeel de doorzwelging gemakkelijk en snel in zijn werk ging. De stem was van den natuurlijken staat niet veel afgeweken, en werd behoorlijk gebogen; en ware het niet, dat dit Meisje bij de uitspraak der letters C.Q.W.Z., waarbij eene meer naauwkeurige ombuiging van de punt of van den rug der tong, of eene naauwere sluiting der lippen, vereischt wordt, gemist hadde, zij zoude voorzeker geene belemmering in de spraak gehad hebben. Wat betreft de geneeswijze van dit gebrek, zoo men die al zocht, er is inderdaad niets, hetwelk ons ter opruiming van een zoo groot ongeval eenige de minste hoop doet voeden. Naardien deze zoo buitengewone grootte in den sterken aanwas van eigene zelfstandigheid, en in geene andere ziekte te zoeken was, konde men ook geene hulp van geneesmiddelen verwachten; en zelfs de uitroeijing van het overtollige zoude geene plaats kunnen gehad hebben, omdat, het uitpuilend gedeelte afgesneden zijnde, het overige niet minder aangedane gedeelte van de tong in de holte van den mond zoude zijn teruggebleven; tot welks uitroeijing ons | |
[pagina 254]
| |
even min eene gezonde heelkunde zoude hebben kunnen aansporen, als tot eene volkomene uitrukking der tong. Buitendien scheen het wegnemen van het uitpuilend gedeelte der tong aan meer moeijelijkheden onderhevig, naar mate de lijderesse voor alle heelkundige kunsthewerkingen te sterker bevreesd was. Dit gedenkwaardig geval, waarvan men welligt eene meer naauwkeurige beschrijving in de Verhandelingen van de geneeskundige Maatschappij te Wilna zal vinden, staaft de waarneming: dat dit gebrek, namelijk de buitengewoon groote tong, inzonderheid aan het vrouwelijk geslacht eigen zij. Wanneer men het voorbeeld, door morandGa naar voetnoot(31) aangehaald, uitzondert, namelijk van eenen Jongen, bij wien de tong ter lengte van 4 duimen uit den mond nederhing, zoo zal men in de jaarboeken der Geneeskunde naauwelijks een voorbeeld vinden van het aanzijn eener buitengewoon groote tong bij het mannelijk geslacht. Het komt ons opmerkingswaardig voor, dat de vernieling der tanden van de onderkaak zonder twijfel door de wrijving zelve van het uitpuilend gedeelte der tong veroorzaakt zij; en dat wel op dezelfde wijze, als slagaderbreuken, in de nabijheid der beenderen voorvallende, de vernieling derzelve doen stand grijpen. Wijders schijnt het van belang, dat het bijten op de tong bij onze lijderesse de aanleidende oorzaak geweest is ter vergrooting van den omvang derzelve; wij vinden ten minste nergens elders eene dergelijke reden van een zoodanig organisch gebrek der tong opgegeven. Waarschijnlijk ligt de grond van dusdanige organische gebreken meestal in eene afwijking der vis plastica dieper verholen, dan dat het menschelijk verstand denzelven zoude kunnen bevroeden; en het is om die reden, dat wij, vreemd van alle vooronderstellingen (hypotheses), bij het te voren gezegde niets meer zullen voegen. |
|