Eenvoudig schrijven eener Schotsche vrouwe aan keizer Alexander.
Keizer alexander, bij zijne komst tot den troon, een aantal Engèlschen, door de grilligheid zijns voorgangers in gevangenissen opgesloten, hebbende ontslagen, onder welken de zoon eener geringe vrouwe in Schotland, ontving van haar den volgenden brief; dien wij echter, zonder verlies van veel naïfs en piquants, in de gebrekkigheid en eigenaardigheid der tale gelegen, niet kunnen overzetten.
‘Aan den zeer voortreffelijken Alexander, Keizer van dat groot gebied van Rusland en de landstreken daartoe behoorende, enz. enz. enz.
Uw zeer nederige dienares bidt zeer nederig om uwe genadige vergiffenis voor mijne stotheid van uw zeer geduchten Soeverein te naderen uit hoofde uwer goedertierenheid in dezen tijd.
Mijn Soeverein, de openhartigheid dezer vrijpostigheid is ten gevolge van uw Soevereins goedheid in het dienen en begunstigen van mijn zoon, wiens naam is John Duncan, oud zes-en-twintig jaren, die in de leer was, die gevangen was met Robert Spittle, zijn heer kaptein van de Han, Spittle van Alloa ten tijde van het Britsch embargo in uw Soevereins landen in Rusland, welke de eenige steun van mij zijn moeder is, en buitendien heb ik geen anderen vriend tot mijn steun, en op grond van uwe genadige goedwilligheid believe het u dit gering present aan te nemen, dat ik zelf gebrijd heb, van uw altijd goedgunnende vriendin zoo lang ik nog adem heb.
Het gering present is drie paar kousen, om te dragen als uw Soeverein op de jagt gaat. Ik zou uw Soeverein zijden kousen gezonden hebben, zoo en wanneer mijn zoon gaan kon om die te halen, maar de pressing in dezen tijd zoo