met die van onzen gewonen Statenbijbel, schoon hier en daar iets vloeijender en meer strookende met het hedendaagsche spraakgebruik, - elders ook min eigenaardig en deftig enz.; gelijk wij, op het oogenblik, daarvan eenig blijk zullen doen zien. Taal en spelling zijn die van siegenbeek, voor zoo veel wij hebben opgemerkt, doorgaans zuiver en naauwkeurig gevolgd. Onaangenaam luidde het meer of min voor ons, steeds in dien tijde, voor in dien tijd of te dien tijde, te vinden. Voorts lezen wij altijd bekoring, waar de onzen verzoeking hebben; eenmaal ten minste beslag voor deeg; boetvaardigheid doen, voor zich bekeeren; roep voor roeping; die zuigen voor zogende; hij zal den eenen verdragen en den anderen versmaden, bij ons, hij zal den eenen aanhangen en den anderen verachten. (Matth. VI.) En, om niet meer te noemen: zij mismaken hunne aangezigten, opdat het voor de menschen zou schijnen, dat zij vasten. Het laatste, als ook boetvaardigheid doen, staat met de leer in verband. Boete doen, herinneren wij ons uit eene vroegere vertolking. Het hangt er slechts van af, hoedanig de boete zij. Men kan de uitdrukking niet berispen; maar, zij is min duidelijk dan de onze. Bijna even zoo staat het met het andere. Letterlijk schijnt men dus te mogen vertalen; doch de meening kan het niet wel zijn geweest, want de Pharizeërs enz. waren wezenlijk naauwgezet in het vasten, gelijk onder andere uit de beroeming in de bekende gelijkenis: Twee menschen gingen op in den tempel, enz. mag blijken. - Nog moeten wij aanmerken, dat ons invullingen zijn voorgekomen, zonder dat dezelven als zoodanig gekenmerkt worden.
En dit zij genoeg van een stuk, dat, als gevolgd naar eene bekende vertaling, geenen meer bijzonderen toets vereischt. Het aangehaalde moge doen zien, dat ons geene groote afwijkingen zijn in het oog geloopen. - Wij prijzen het werk den Katholijken ruimschoots aan.