Het is met oogmerk, dat wij het tweede deeltje hebben afgewacht, alvorens eenig verslag van dit loffelijk en nuttig werkje te geven. Immers, de aard van hetzelve laat niet toe, in allerlei bijzonderheden te komen, ten einde onze lofspraak te staven: gesteld zijnde namelijk, dat diepe en onzekere bespiegelingen hier minder te pas komen. Eene kleine aanhaling, bij den greep gekozen, moge straks over de natuur, de uitvoering, de vertaling nog iets nader doen oordeelen. Inderdaad, wij twijfelen niet, of het zal zichzelf allen ouderen aanbevelen.
Intusschen is het stuk, in ons oog, niet zonder gebreken; van welke één zelfs zoodanig is, dat, werd het in alle of de meeste verhalen aangetroffen, wij onze aanprijzing weer zouden moeten intrekken. Het is, dat de Schrijver het huwelijk, een vroeg huwelijk, als eene voorname belooning en drangreden der deugd en oppassendheid, den ongehuwden staat daarentegen en eenen laten echt als eene soort van straf en wrange vrucht der verkeerdheid voorstelt. Al wat van zel ve wast, behoeft men niet te zaaijen, zegt onze wijze cats. Het zeer jeugdige meisje moet zoo min mogelijk aan het huwelijk denken, en, zelfs wat ouder geworden, zoo min mogelijk naar het huwelijk wenschen. Foei der maagd, die openlijk bekent of toestemt, dat zij hunkert naar eenen man! foei dergene, die zich ongelukkig rekent, wanneer zij op haar zes-en-twintigste jaar nog, wanneer zij tot aan haar levenseinde, niet getrouwd raakte! Het behoort, onzes achtens, tot het regt gebruik van dit boekje, dat de ouders of meesters dezen verkeerden indruk tegengaan. Het behoort, voor ons, tot de bewijzen, dat weelde en zedebederf in Duitschland de ware kieschheid en kuischheid ondermijnd hebben, en dat het jammer is, dat onze mode-lektuur zoo algemeen komt uit een land, dat, in menig opzigt, veel meer dan wij, door Franschen pestdamp is aangestoken en bedorven.
De Vertaler had dit wel mogen verhelpen. Deze heeft, voor het overige, zijne taak wél, maar niet boven alle opspraak, verrigt. Men ziet hem aan, dat hij een provinciaal, een Groninger is; en dit moet niet wezen. De boeken-taal is maar ééne; en vordert de aard van eenig volksgeschrift, dat men somtijds beneden die taal afdale, dan moet wederom dezelfde regel plaats grijpen; dat men, namelijk, zich schikke naar het aanzienlijkste gedeelte des lands, naar Holland. Dit