Leerrede ter viering van den Dank- en Bededag op den 5 Julij dezes jaars, naar aanleiding van Psalm XXXIII:20, 21, 22, door F. van Teutem, Christenleeraar te Utrecht. Te Utrecht, bij O.J. van Paddenburg en O.J. van Dijk. In gr. 8vo. 27 Bl. f :-5-8
Eene uitmuntende Redevoering, voor een zeer beschaafd gehoor voortreffelijk ingerigt, getuige van de stille godsdienstige stemming van den geest des Predikers, en die hij ook bij zijne hoorders vooronderstellen mogt. Gods liefderijk en heilig toezigt op den mensch en zijne handelingen, als den grond onzer dankbare verheffing en blijde bemoediging, is het onderwerp, tot welks Christelijken aandrang niet alleen de tekst, maar geheel het schoone beurtgezang, gebezigd wordt; terwijl het werkdadig Christendom ook bij deze godsdienstoefening geheel de duidelijke bedoeling is. 's Mans kiesche taal en de hem eigen stijl en zeggingskracht zijn genoegzaam bekend, en geheel de Redevoering, met het daar bijgevoegd gebed, is zoo, als men die van dezen Redenaar verwachten moest.