aan eenen ander,’ niet was ‘het huldigen van dien ander in Jehova's plaats.’ Eigenlijk was ook Jezus antwoord, in ons oog, meer ontwijkende, en is de lof, aan den inhoud, als zoodanig, hier toegezwaaid, (mogen wij het zeggen) misschien breed genoeg; omdat dezelve, ja wel alles, maar toch zeer onbepaald, bevat, wat de Christen, als burger, heeft in het oog te houden; dit, namelijk, van de overheid alle onderwerping te betoonen, die slechts niet strijdt met den wil en het gebod van God. De Heer schrant, echter, vindt in het (voorzigtiglijk) bevestigende van des Heilands antwoord, gevoegd bij de omstandigheden, de aangifte van zijn betoog; dat hij daarna uitvoeriger staaft met verscheidene plaatsen uit de brieven van Paulus en Petrus, om het eindelijk in onderscheidene bijzonderheden toe te passen. Ook deze bijzonderheden hebben elk eene Apostolische uitspraak aan het hoofd; en wij zien hier dus het gezag der H.S., als ook van vele, vooral in de Roomsche kerk zoo zeer geëerbiedigde Vaders, met dat des gezonden verstands vereenigd, om den onderdaan eerbied jegens den Vorst, getrouwe voldoening aan alle 's lands lasten, hartelijke voorbiddingen voor de hooge overheid enz. in te boezemen, en zulks in weerwil van allerlei bedenkingen, die men tegen eens Prinsen regt van regering, zijne handelwijze, zijnen verschillenden godsdienst zou kunnen maken. Het slot is eene spraakwending aan den Vorst, als uit naam der gemeente; en deze zoo hartelijk, zoo warm, als van den welsprekenden man mogt gewacht worden.
Wij hopen geene nadere opgave te behoeven, om te doen zien, dat de Pastoor zich nieuwe aanspraak op hoogachting heeft verworven; dat hij, inderdaad, met alles voordeel weet te doen, om nuttige waarheden ingang te verschaffen; dat hij in allen opzigte het goede wil, en alle aanmoediging verdient, om, door middel der penne en drukpers, den kring zijner nuttigheid te verbreeden. Wij geven ditmaal geen staal, omdat 's