De jeugd van Lodewijk XVI.
Deze jonge Prins gaf duizend voorbeelden van het edelmoedigste hart, en men zag hem nimmer meer voldaan, dan wanneer hij eenige ongelukkigen ondersteund had. Dit gevoel was hem als 't ware aangeboren, zoo dat hij er zijne meeste daden van afleidde. Hij ontving eenmaal een speeltuig ten geschenke, hetwelk dertig Louis d'or gekost had. De Dauphin, onderrigt van den hoogen prijs van dit ijdel speeltuig, riep met ongenoegen uit: ‘Ach hemel, welk eene som voor eene zoo onnoodige zaak! Men had beter gedaan, dit geld te geven aan de armen, die dezen winter van honger sterven, en die men op hunne vlieringen bijna bevroren vindt.’ Toen de jonge Prins dit zeide, was hij nog geen tien jaar oud.
Hetgeen het opmerkelijkst was in zijn verpligtend karakter, zegt zeker Schrijver, is, dat hij de waarde kende der voorwerpen, van welke hij de meeste zijner weldadigheden uitoefende; zijne gisten waren dus even zoo vele persoonlijke genoegens, waarvan hij zich beroofde. Niet te vreden met geld te geven, ontdeed hij zich daarenboven van zijne aardige kostbaarheden, en van de rijkste geschenken, die hij van tijd tot tijd, tot belooning van zijn goed gedrag, ontving. Op zekeren dag zich zonder beurs bevindende, gaf hij eene schoone gouden étui aan eenen kleinen ongelukkige, die de behendigheid had, zich zeer nabij hem te bevinden, toen hij uit de mis kwam.
Zijn Gouverneur, weinig voorzigtigheid en overleg in de uitdeeling zijner aalmoezen vindende, deed hem hieromtrent eenige vermaningen, en schreef hem zelfs eenige bepalingen te dezen opzigte voor; hij bepaalde zijne giften op eene Kroon voor iederen arme. Deze beperking was den jongen Dauphin hoogst onaangenaam, en hij geloofde in dit geval ongehoorzaam te mogen zijn aan hem, die over zijn gedrag waakzaam was. Zijne vindingrijke liefdadigheid gaf hem de gedachte in, om onder iedere Kroon, die hij aan eenen ongelukkige gaf, nog een Louis d'or te laten glippen.
ô Franschen! hoe ligtzinnig moet gij zijn, dat gij eenen Vorst opofferdet, wiens deugden u bekend waren, en wiens éénig ongeluk was, dat hij u te zachtzinnig regeerde!
K...... c.