Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1814
(1814)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 617]
| |
Winden blazen,
Stormen razen,
Gieren door het luchtruim heen;
'k Zie hen kampen
Met de dampen,
Dik en zwaar geperst opeen:
Hoor! hoe kraken
Wand en daken,
Waar der winden kracht op stuit;
En 't geklater
Van het water
Paart zich aan dat woest geluid:
Somber duister
Vormt den luister
Van den middag tot een nacht;
Vogels zwijgen
In de twijgen,
En geen enkel bloempje lacht.
Vreugdverstorend,
Heilversmorend,
Is elk beeld, dat ons begroet;
Wind en regen
Giert ons tegen;
Barheid heerscht in ons gemoed.
Ja, ons harte
Staart, met smarte,
Op dit worstlen der natuur;
Wat ons streelde,
Vreugde en weelde,
Kwijnt en sterft met ieder uur.
Regenvlagen!
Droeve dagen!
Gij wordt dan een treffend beeld
Van ons kampen
Met de rampen,
Die ons hier zijn toebedeeld.
| |
[pagina 618]
| |
Tranen vloeijen
En besproeijen,
Als een springvloed, oog en wang;
En schoon zuchten
't Hart ontvlugten,
Echter slaat de boezem bang.
o, Mijn vrinden!
Hoort de winden,
Hoort het bruisen van den vloed:
't Licht vlood henen,
't Is verdwenen,
En de nacht genaakt met spoed.
Ingewijden
Tot het lijden,
Ziet uw beeldtnis hier gemaald!
's Levens plagen
Zijn als dagen,
Door geen zonneglans bestraald.
Maar, mijn vrinden!
Deugdgezinden!
Dit ontneem' ons moed noch kracht:
Schoon verborgen,
Rijst de morgen,
Eenmaal, uit der tijden nacht.
Dit te wachten
Geeft weêr krachten
Tot den kampstrijd met het lot:
Ingewijden
Tot het lijden!
Uit ontbering kiemt genot.
Ja, mijn vrinden!
Stormen, winden
Hebben eenmaal uitgewoed:
Wat de smart u moge ontrooven,
Blijft maar onverwrikt gelooven,
Blijft vertrouwen: God is goed.
Julij, 1814.
w.h. warnsinck, bernsz.
|
|