| |
Het beleg van Aubigny.
Een tafereel uit het leven van Hendrik den IV, koning van Frankrijk.
(Naar het Hoogduitsch van f. röchlitz.)
Een der grootste Vorsten zelf noemde het het hoogste en zeldzaamste vorsten-geluk, van de natuur ten grooten en te gelijk edelen, heldhaftigen en tevens innemenden man gevormd, door de opvoeding in dat alles bevestigd te zijn, en nu in den bloei der krachtvolle jeugd tot de heerschappij geroepen te worden. Dit geluk viel weinige Monarchen in die mate ten deel, als hendrik den vierden van Frankrijk. Hij was werkelijk de edelste en te gelijk welwillendste jongeling, de dapperste en edelmoedigste Ridder, het schranderst brein en de grootste ziel, door een evenredig mengsel stout en vrolijk, grootsch en zacht, voortvarend en slim; toen hij tot het bezit van eene Kroon geroepen werd, die hem tot hiertoe slechts als een verrukkend droombeeld, uit een onzeker verschiet, had tegengeblonken. In de ruwe gebergten van Bearn geboren, kende hij noch ontzenuwende pracht, noch verdoovende vleijerij, noch bekrompen ceremonieel, noch kleingees- | |
| |
tige vermaken. Aan geringe spijze en eenvoudige kleeding, aan inspanning van ligchaam en geest van kind af gewoon, werkzaam en gelukkig in vrijwillige gehoorzaamheid, sleet hij zijne eerste jeugd. De hooghartige johanna van albret, zijne moeder, en verscheiden geestrijke, waardige mannen, waren tevens zijne onderwijzers en zijne voorbeelden; de bekwaamste, wakkerste jongelingen, zorgvuldig uit alle standen gekozen, had men hem tot speelmakkers gegeven, en zij waren en bleven de vrienden zijner jeugd, de eerste voorwerpen zijner vrije beöefening des levens. Met deze makkers doorkruiste hij het gebergte, beklom de rotsen; met dezen worstelde, vocht en jaagde hij. Als zij ging hij ter school, als zij beöefende hij kunsten en wetenschappen, en had in het geheel geen voorregt boven hen, dan hetgeen zijzelven zijne meerderheid van geest, zijne vrolijke goedhartigheid en zijne vindingrijke beschikking vrijwillig inruimden.
Zoo wies de jeugdige knaap ten jongeling op; en pas was hij vijftien jaren oud, toen hij reeds aanmerkelijk deel nam in de verwarde betrekkingen van zijn huis tot de Fransche regering. Vele kleine trekken zijner eigendommelijkheid, die even toevallig bewaard zijn geworden, als ze toevallig uit zijn innigste wezen voor den dag sprongen, leverden toen reeds eene luchtige, maar treffende schets tot het heerlijk karakterbeeld, dat hij in het vervolg daarstelt, en dat zich, in zijne wonderlijke vereeniging van het allerstrijdigste, zoo uiterst aanlokkend voordoet, men moge het op zichzelf, of, gelijk het waarlijk is, als het asbeeldsel des meest beslissenden kenmerks in het karakter zijner natie beschouwen, zoo als zij zich te allen tijde deed, en tot op dezen dag doet kennen. Zoo dreigde, om maar iets aan te voeren, juist destijds de derde burgerkrijg uit te breken. Het Hof kende johanna's neiging tot de andere partij, en vreesde haren ondernemenden geest. Een der welsprekendste staatsmannen werd tot haar afgezonden, die zich, bij een plegtig verhoor, in eene kunstige redevoering, breed uitliet over de gevaren, waarin johanna, door deelname in dien handel, zich en het Rijk zou storten. De kunstig hartstogtelijke redenaar was juist, met het uiterste zelfbehagen, aan eene volgehouden leenspreuk van het verschrikkelijk vuur des burgerkrijgs, dat Frankrijk reeds aan alle kanten in brand zette, en niet zou ophouden zijne vlammen al
| |
| |
verder en verder te doen weiden, tot.... ‘Tot gij het met een eenigen emmer water uitgiet!’ viel hendrik hem in de rede. ‘Hoe dan, mijn Prins?’ dus wendde zich de gestoorde redenaar met een' zuren blik tot hem. ‘Koelt den heeten Kardinaal van Lotharingen met denzelven af,’ voer hendrik voort, ‘zoo is het aanstonds uit!’ En toen eindelijk de toepassing volgde, als liep johanna, deel aan het oproer nemende, gevaar, met alle de haren van den aardbodem verdelgd te worden, brak de Prins nogmaals uit: ‘Allen met elkander? Goed! zoo besparen wij ten minste den rouw des eenen om den ander!’ - En nu trok hij vrolijk te veld, en onderscheidde zich, reeds in zijn zestiende jaar, in den slag bij Moncontour zoo voordeelig, dat hij de opmerkzaamheid van geheel Europa tot zich trok.
Hoe zich nu deze jongeling als man en Koning betoonde, valt hier niet te vermelden. Wilde men de grondtrekken zijns wezens pogen daar te stellen, deze schilderij zou naar eene redekunstige oefening in tegenstellingen gelijken; want juist zijn innigste wezen bestond, gelijk wij zeiden, uit een zeldzaam mengsel van het allerstrijdigste. Wij bevinden hem den weldadigsten vader der natie, en toch steeds in bloedigen oorlog gewikkeld; dapperen, het hardste zelfs al lagchend verdurenden Ridder, en echter altijd met verliefde avonturen spelend; onuitputtelijk in genie-volle ondernemingen als veldheer, gelijk in snaaksche invallen bij het gezellig verkeer, in het verschalken der grootste staatsmannen, als in het verstrikken der bevalligste meisjes; de fijnste waarnemer en de ligtzinnigste waaghals, het opgeruimdste gemoed onder dagelijks vernieuwde gevaren; gestreng en toch bemind, trotsch en toch bevallig, ijdel en evenwel groot; overstort van het geluk, en meestal doodarm; omringd van sluipmoordenaars, en altijd vrolijk; of wil men ook hemzelven hooren? ‘Koning vaak zonder land, Generaal vaak zonder soldaten, de rijkste eigenaar altijd zonder geld, de beleefdste echtgenoot altijd zonder vrouw.’ - En kon het nu anders, dan dat hij de bewondering der geheele wereld en de belangstelling aller tijden tot zich trok? maar zijne natie, en bovenal de vrouwen, ganschelijk betooverde?
Het geval, dat wij voorgenomen hebben hier te schetsen, is wel slechts een zeer ondergeschikt in zijn bedrijfvol leven; nogtans schijnt het ons, deszelfs bijzonder belang zeifs niet in
| |
| |
aanmerking genomen, tot verlevendiging van dat beeld mede niet ongeschikt, inzonderheid sedert ons geloof aan datgene, wat der nakomelingschap, bij zekere deelen der geschiedenis van den dag, onmiddellijk pleegt overgegeven te worden, zeer geschokt is, en sedert de gedachte ons steeds klaarder is geworden, dat de belangrijkste trekken tot het beeld van iederen Held, van ieder tijdperk, bovenal uit den spiegel van datzelfde tijdperk moeten verzameld worden; dat men gevolgelijk, naauw genomen, nooit hooren of lezen kan, hoedanig een erkende Held van eenig tijdperk was, maar dit slechts uit afgezonderde trekken bij zichzelven opmaken en in den geest aanschouwen kan.
John stuart, Connetabel van Schotland, had, voor zijne groote verdiensten omtrent Frankrijk, de stad Aubigny met haar grondgebied, onder uitsluiting alleen der Souvereiniteit, ten loon verkregen, en zijne familie voerde derzelver naam. Thans was hij gestorven, en zijne weduw, clementine van entragues, had met haren eenigen zoon, die nu den titel van Graaf van Aubigny voerde, in deze stad eene schuilplaats gezocht voor de burgerlijke beroeringen. De opvoeding van dezen haren zoon was hare schoonste en bijna eenige bezigheid.
Ook zij deelde in de betoovering, in welke de jonge Koning hendrik de vierde de aanzienlijke vronwen van zijnen tijd gelijk als gevangen rondvoerde. Zij zag in hem niet slechts het ideäal eens jongen Helds; maar de liefnebbende moeder geloofde tevens in haren zoon menige verrukkelijke gelijkheid met hem te ontdekken. Alzoo was het dan zeer natuurlijk, dat zij, die johanna van albret naar geest en hart waarlijk zeer op zijde streefde, het besluit nam, den geliefden zoon niet slechts in het algemeen naar den vergoodden hendrik te vormen, maar ook zelve dat voor hem te worden, wat gene den Vorst geweest was. Al wat zij van de opvoeding van dezen te weten kon komen, en zich op hare omstandigheden liet toepassen, wendde zij aan, en deed het met het schoonste gevolg. Eene vroegtijdige en edele liefde behoorde volstrekt tot het levensontwerp eens afbeeldsels van hendrik. Ook daarvoor had de teedere moeder en - de natuur des jongen Graafs zorge gedragen. Hij was naauwelijks achttien jaar, toen hij reeds een' geruimen tijd aan de zestien- | |
| |
jarige dochter des beroemden claude de la chatre, Maarschalk van Frankrijk en Gouverneur van Berry, de eerste hulde van zijn hart gebragt had, en nu openlijk als haar vereerder voor den dag kwam. De verbindtenis werd nog slechts opgehouden door de afwezigheid van clementines vader, clermont van entragues, die de plaats van vader bij den jongen Graaf vervulde, en thans zijn grijs hoofd, onder den geliefden Koning, met steeds nieuwe lauweren sierde. De schoone bruid - rosalie heette zij - had vroeg hare moeder verloren, en woonde desgelijks in Aubigny bij eene tante; terwijl haar vader, met het hem aanvertrouwde legerkorps, slechts weinige dagreizen verwijderd te velde lag. Zijne toestemming had men; en nu wachteden beide huizen slechts
op de komst van clermont, die het zich niet wilde laten ontnemen, het gewenschte huwelijk zelf te voltrekken. Dan meende hij aubigny, nog in de geestdrift des eersten genots van het echtelijk geluk, zijnen Koning voor te stellen, opdat hij zich, door daden tegen deszelfs vijanden, den geërfden roem waardig maakte. Beide lievenden dachten edel, en bezaten jeugdige dweeperij genoeg, om zichzelven te vergeten, en eenstemmig in dit plan te bewilligen.
Doch clermont kon thans hunne wenschen niet zoo spoedig vervullen als hij zelf gehoopt had; zijn jeugdige Koning was naauwelijks immer met zoo vele gevaren omringd geweest. Het veel magtiger heer der Ligue had geheel Normandije overstroomd; hendrik moest een' beslissenden slag wagen, om niet ingesloten te worden: hoe had hem thans de heldhaftige oude clermont kunnen verlaten? Hendrik waagde den slag - het was de zoo beroemde bij Ivri - en vertoonde zich hier de eerste maal als Legerhoofd, en wel als Legerhoofd, die moed, schranderheid en een' vrijen, zekeren blik, ook in de gevaarlijkste tijdsgewrichten, te verbinden wist. Na dezen slag ontving clementine den volgenden brief: ‘Verheug u, mijne dochter! de Koning heeft eenen slag gewonnen. Reeds hield men hem voor dood, en verscheidene der onzen geraakten in wanorde, toen hij, als een Cherub met vlammenden zwaarde, weer onder ons verscheen; en thans telden wij zoo vele helden, als krijgslieden. Ik werd gewond, en - mijner edele, heldhaftige dochter mag ik het niet verzwijgen - mijne wonde is doodelijk. Ik ben ge- | |
| |
lukkig; want ik mag bij mijzelven erkennen, dat ik tot deze, het vaderland zoo belangrijke, overwinning het mijne pligtschuldig heb toegebragt. Ik bid u, laat geene zwakheid blijken, zoo gij hier mijn laatst vaarwel ontvangt. Ik sterf met eere; ik sterf voor mijnen wettigen Heer: wat zou ik meer kunnen wenschen? - Tegen la chatre wees op uwe hoede. Ik weet van den Koning zelv', dat hij trouweloos en in het belang der Ligue is. Heb volstrekt geene verbindtenis, welken naam zij ook voere, met de vijanden van uwen Heer. Vaarwel, mijne dochter! Voor uwen zoon stel ik u verantwoordelijk bij God en bij de wereld. Mijn geest zal hem vrolijk omzweven, wanneer hij mijnen dood op de vijanden des Konings wreekt, en
dezen, zoo veel hij kan, vergoedt, wat dezelve aan mij verliest. Vaart beiden wel!’
Clementine sloot zich in haar geheimst vertrek op, om den geliefden vader den tol van kinderlijke tranen rijkelijk te betalen; daarna liet zij haren zoon komen. Zij kondigde hem den dood zijns grootvaders aan, en had het vermaak, den Graaf, terwijl nog zijne oogen van tranen des weemoeds glinsterden, te hooren zweren, dezen dood op de vijanden des vaderlands te zullen wreken. Zij ontvonkte zijne heldhaftige geestdrift nog meer; en, toen zij hem door dezelve genoeg gesterkt hield, gaf zij hem clermont's brief, en vorderde het groote offer; vorderde, van dezen oogenblik aan, elke verbindtenis met la chatre en de zijnen op te geven! De Graaf verbleekte, verdedigde den Maarschalk met de uiterste warmte, verklaarde de beschuldiging voor laster van nijdige hovelingen, en voegde er zelfs bij, dat, schoon ook de vader een verrader ware, daarom echter de schuldelooze dochter niet behoorde opgeöfferd te worden. Clementine verzette zich tegen hem met alles, wat dweepende verkleefdheid aan hendrik, streng gevoel van eer, hooghartigheid en kinderlijke liefde haar ingaven; de Graaf werd stil, wankelde, verwon zich ten laatste; daarop stortte de moeder met vreugdetranen in zijne armen, zocht hem door grootsche verheffing van het offer, dat hij bragt, over hetzelve offer te troosten, en beloofde hem plegtig, de onschuldige rosalie zelve te verwittigen, zelve te overtuigen, en haar met de uiterste teederheid en toegevendheid te behandelen.
| |
| |
Clementine hield woord. Nog denzelfden dag vernam rosalie, op de zorgvuldigst gekozen wijze, de gezindheden hares vaders, en welk een offer dezelven voor haar en haren geliefde onvermijdelijk maakten. Zij was ontroostbaar; de goede dochter kon des vaders verraderij volstrekt niet gelooven; en hoe ook de Gravin hare beschuldiging wettigde, zij hield het voor bedrog en vergoelijking der onstandvastigheid van aubigny. Eindelijk nam zij het besluit, clementines brief aan haren vader te zenden, en hem te bezweren, haren angstvollen twijfel op te lossen.
De Maarschalk geraakte door dezen brief in geene kleine beweging. De helft zijns Stedehouderschaps was wel heimelijk aan hem verkleefd; maar de andere helft hing aan den Graaf: nu was zijn lang beraamd plan geweest, zijne gezindheden tot na het sluiten des huwelijks van zijne dochter te verbergen, en dan juist dit huwelijk als een zeker, en, zoo hij meende, niet zeer moeijelijk middel te gebruiken, om den jeugdigen echtgenoot met al de zijnen voor zich en de Ligue te winnen. Dit alles moest hij in ééns opgeven, en dus zag hij geenen grond meer tot veinzen; hij vond veeleer, dat een plotseling, onverwacht optreden als vijand des te voordeeliger voor hem zijn, en teffens den hoon, zijnen huize door den Graaf en deszelfs moeder aangedaan, het volkomenste wreken zou.
In het antwoord aan zijne dochter spaarde hij hare, hem bekende, verkleefdheid aan den Koning zoo veel mogelijk, en zocht haar veeler daardoor, dat hij aubigny's gedrag als eenen onberekenbaren hoon afmaalde, zijne oogmerken smakelijk te maken; weshalve hij haar dan ook beval, zich op staanden voet tot hem in het leger te begeven, en oogenblikkelijk eene stad te verlaten, waar slechts schande en spotternij haar wachteden - eene stad, welke hij nu tot genoegdoening aan zijn Grafelijk huis dwingen moest.
Deze brief werd door eenen getrouwen bode verzonden, en la chatre verzamelde in der ijl het gansche heer, dat hem als Maarschalk van Frankrijk toevertrouwd was, en ten naastenbij uit tienduizend man bestond. Deze zijne ondergeschikten, meest wakkere, geöefende, blindelings aan hem verkleefde krijgslieden, ontvlamde zijne welsprekendheid tot den brandend sten ijver voor hetgeen hij de zaak des vaderlands en van den Godsdienst noemde, zoo wel als tegen dien valschen en ket- | |
| |
terschen hendrik; nogtans verzweeg hij hun schranderlijk, werwaarts hij hen, welken hij reeds Redders van Frankrijk noemde, het eerst voeren wilde. Allen zwoeren hem trouw tot aan den dood; en de Maarschalk had hen terstond naar Aubigny geleid, ware het niet geweest, dat hij de aankomst zijner dochter moest afwachten, welker vertoef hij volstrekt niet begrijpen kon. Eindelijk kwam zijn bode terug, en bragt den volgenden brief van rosalie:
‘Mijn vader! Alles, wat ik zie en hoor, ja zelfs uw eigen brief, kan mij niet overtuigen, dat gij met de gruwelijke partij in verbindtenis staat, die Frankrijk in het ongeluk stort en verwoest. Mogt het niettemin toch waarheid zijn, zoo zult gij gewis eener dochter vergeven, welke gij zelf in eerbied en trouw jegens haren wettigen Vorst hebt opgekweekt, wanneer zij huivert haren vader te zien; zoo lang deze te dien opzigte dwaalt, en de tranen en beschuldigingen van alle de genen op zich laadt, die door hem wegens hunne getrouwheid aan den besten Koning ongelukkig worden. Doch neen, nog wil ik liever alles voor misleiding houden, dan gelooven, dat mijn edele vader, op wien de roem onzer voorvaderen, gedurende vele eeuwen de getrouwste verdedigers hunner Koningen, rust, zichzelven zoo zou kunnen verloochenen. Uwe eigen zuster billijkt mijn besluit, haar en deze stad niet te verlaten, tot ik dit mijn vertrouwen op uwen edelmoedigen geest gestaafd zie. De Hemel bespoedige dezen oogenblik mijner en uwer geruststelling en gelukzaligheid!’ -
De Maarschalk stond als van den donder getroffen. Zijn hart werd door schaamte en toorn, door vaderlijke liefde en hatelijke verbittering vaneengeicheurd; en, eer nog deze storm der hartstogten bedaard was, stelde hij order op den meest verhaasten togt naar Aubigny, tegen den volgenden morgen.
De morgen brak aan; la chatre verscheen aan de spitse zijns heers, en dit juichte hem vrolijk tegen. Na eene krijgshaftige opwekking, verklaarde hij hun, dat de togt vooreerst ging naar Aubigny, om hetzelve in te nemen, of, des noods, te belegeren. ‘Wij zullen ligt-gewonnen spel hebben, mijne vrienden, en een vrolijk begin,’ zeide hij: ‘Er is niets voorbereid; de bezetting is ten uiterste zwak; geen enkel ervaren en aanzienlijk krijgshoofd is onder hen. Men zal
| |
| |
eenen jongeling aan de spitse stellen, die naauwelijks zijn twintigste jaar bereikt heeft, en die nog slechts in wedstrijden der liefde en des lansenspels beproefd is. Ligt zal hij ons met jeugdig vuur tegensnellen; doch reeds de eerste gloeijende begroeting van ons geschut zal in staat zijn, hem tot andere gedachten te brengen.’
De aantogt des Maarschalks werd spoedig ruchtbaar in Aubigny. Ongelukkig had hij maar al te zeer waarheid gesproken: de bezetting was inderdaad zeer zwak; geene voorbehoedselen waren in het werk gesteld; geen enkel ervaren legerhoofd bevond zich in de stad. Door openbare omroeping werd de burgerij op de markt verzameld. Daar trad de jonge Graaf in wapenrusting langs hunne rijen, en aan zijne zijde ging nog een ander, in zwaren, schitterenden dos. Beide stapten, met vasten, edelen tred, de trappen des portaals van de hoofdkerk op, om van allen gezien en verstaan te worden; die den Graaf begeleidde, opende het visier, en de vergadering herkende vol verbaasdheid clementine, de moeder van aubigny. Zij wenkte, en op het oogenblik was alles stil, als in het midden der woestijne.
‘Indien het u ernst zij, mijne beminde burgers,’ zoo sprak zij met stille bedaardheid en betooverende waardigheid; ‘indien uwe harten waarlijk den grootmoedigen hendrik liefhebben, en zijne verraderlijke vijanden haten: zoo neemt dezen oogenlik waar, in welken gij meer dan ooit - beide, uwe liefde en uwen haat, bewijzen kunt. Gij zelven weet, met welk verdriet hendrik het bloed der Franschen doet stroomen; immers, hij is meer onze vader, dan onze beheerscher! Zelfs laat hij zich van oproerigen slechts tergen tot den strijd, om voor de welgezinden rust en geluk te bevechten. Wat, daarentegen, willen zijne vijanden? Niets, dan uit de algemeene rampen voordeel voor hunne eigene heerschzucht, gierigheid, haat, en dorst naar roem, trekken. En den zoodanigen zouden wij ons lafhartig onderwerpen? Neen, neen, neen! nimmer, mijne dappere vrienden! Het is waar, de oproermakers overtreffen ons in aantal: maar wat beteekent het aantal! Wij overtreffen hun in welberadenheid, in geestdrift der liefde, in vrolijke bewustheid eener goede zaak, in geloof aan God, die ons en onzes Konings regt door onzen arm beschermen zal. Of hoe? spreekt zelven:
| |
| |
zou Hij in den hemel zich geene brave kinderen aantrekken, daar zij hunnen vader verdedigen? Ja, geregtigheid, en alles goeds, is zoo blijkbaar aan onze zijde, dat mijne onomstootelijke overtuiging is, wij zouden, schoon zelfs onze nederlaag zeker ware, geen oogenblik behooren zwarighed te maken, om ons op te offeren. - Denkt en gevoelt gij nu als ik, zoo handelt ook gelijk ik. Ik zou mij gelukkig roemen, voor den Koning - den grooten, goeden Koning, te mogen sterven!’
Hier stoorde haar het luide geroep des volks: ‘De groote, de goede Koning leve! wij overwinnen voor den grooten Koning! wij sterven voor den goeden Koning!’ - Alles stormde vol ongeduld van daar, en te wapen.
Al spoedig kwamen de burgers terug: clementine ontving en schikte ze op de wallen. Zelfs grijsaards, vrouwen en kinderen, werden door haren heldenmoed ontvonkt; zij hielpen hunne broeders, hielpen hunne zoons wapenen; zij droegen benoodigheden aan, bonden den hunnen het belang des goeden Konings steeds dringender, steeds van nieuws op het hart; - in 't kort, clementine's geest scheen thans iederen burger te bezielen.
(Het vervolg hierna.) |
|