Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1814
(1814)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijTweetal Leerredenen, uitgesproken op den algemeenen Dank- Vast- en Bededag, 13 Jan. 1814. door M. Schutte Hildebrand, Predikant bij de Hervormde Gemeente te Harmelen. Te Leyden, bij D. du Saar. 1814. In gr. 8vo. 64 Bl. f :-11-:Het verwondert ons juist niet, met zoo vele andere, ter zelfde gelegenheid uitgesproken, ook dit tweetal Leerredenen te zien in het licht verschijnen. Het ontbreekt den Eerw. schutte hildebrand niet aan zekere bekwaamheden. Men vindt inzonderheid zeer vele warmte in opwekking en vermaning; trouwens de man is Dichter, en betoomt zelfs zijnen poëtischen gloed op den kansel niet. Daarenboven heeft alles een zeer regtzinnig voorkomen, en over het geheel dien geur en kleur, welke bij het gros onzer Landgenooten nog veelal de meest geliefde blijven. Wij voor ons meenen anders, dat er, zoo op den vorm als den inhoud, nog al wat zou zijn aan te merken. Om in geene bijzonderheden te komen, laten wij een paar aanhalingen volgen, die, als voorbeelden van denkwijze en stijl, den Lezer mogen doen oordeelen, of onze meening eenigen grond zou kunnen hebben. ‘Bijzonder beschouwen wij alle de wegen en omstandigheden, in en op welke wij ons nog onlangs zoo treurig | |
[pagina 508]
| |
en geprangd bevonden, deels als wegen van beproeving voor den waren vriend des vaderlands, die alleen deszelfs belangen ongeveinsd bedoelde, deels als wegen van loutering en zuivering des lands van vele goddeloozen en onboetvaardigen, van welke de een zijne straf door kwijning, een ander door verslindenden woeker, een derde door vermagering en schaarschheid der inkomsten, een groot gedeelte door den krijgsdienst heeft moeten ondervinden.’Ga naar voetnoot(*) ‘Trouwens, dit was het weldadig goddelijk oogmerk, dit Gods wijs en heerlijk einde, hetgeen door zoo vele middelen moest bereikt worden en aanvankelijk bereikt is, dat het zonlicht der verlossing, na bange onspoedsnachten, over Neêrlands killen bodem moest opgaan met verkoesterende en verlevendigende stralen.’ Tot bemoediging voor vreesachtigen, moeten wij nog zeggen, dat de Leeraar ons, wij weten niet hoe dikwijls wel, verzekert, dat de roede, over ons gezwaaid, is afgeslagen. |
|