Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1813
(1813)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 782]
| |
Ja, de keten,
Die vermeten
Dwinglandij ons had gesmeed;
Ja, die keten
Is versmeten,
En geleden al ons leed!
Reeds te lange
En te bange
Voor een' vreemden Heer geknield!...
God! wat zeg ik?
Hoe weêrleg ik
Blaam, die mij van schaamte ontzielt?
Ja, wij knielden;
Maar wij hielden
't Harte verre van de daad!
Ja, wij bogen;
Maar met oogen,
Fonklend van ondoofbren haat!
ô! Dat knielen
Werd vernielen
Van het juk der Slavernij:
Want de woede
Scherpt de roede
Voor den rug der Dwinglandij.
Beeft, Tirannen!
Vrije Mannen
Hieldt gij in uw boei gekneld:
Maar nooit knielen
Edle Zielen
Ongewroken voor 't Geweld.
Ja, wij zweren
U te weren
Van den Vaderlandschen grond!
God der Vadren,
Wien wij nadren,
Hoor en staaf Gij ons verbond!
|
|