Newton en de tolbedienden.
Een geleerde in Duitschland had een mathematisch instrument uitgevonden, waarvan men zich veel beloofde. Hij zond het, als een geschenk, aan de Akademie der Wetenschappen te Londen. Newton, destijds president, was hiermede zeer in zijnen schik, en ging alzoo zelf terstond naar het tolhuis, om het over te nemen. Het moest vertold worden, en men vroeg hem derhalve, hoe hoog hij het schatte.
‘Hoe kan ik het schatten!’ riep newton met geestdrift uit: ‘Indien het voldoe aan hetgeen men er van zegt, dan is het van onberekenbare waardij!’
Daar nu zoodanig instrument in Engeland nog niet gemaakt of verkocht was, zoo stelden er de tolbedienden eenen zeer hoogen prijs op. Hiernaar werd de tol bepaald en moest van de Akademie betaald worden; doch dezelve besloot eenstemmig, den grooten newton geene zaken bij het tolhuis wederom te laten bezorgen.