13. Stel een gerust en vreedzaam leven, met matige winsten, boven een ongeregeld leven, dat groote voordeelen aanbrengt.
14. Bewaar uw Geld: want dan hebt gij een Vriend in den Ouderdom. Wees niet kostbaar in uwe Kleederen, en begeef u niet te vroeg in het Huwelijk.
15. Zorg voor uws Meesters eigendom: want verwaarloozing van denzelven is zonde.
16. Onthoud u van 't Vloeken: want dat is een misdrijf zonder verschooning; gelijk er ook geen vermaak in steekt.
17. Zijt altijd gereed om uwen mededienstknecht bij te staan: want Goedhartigheid wint de liefde van allen.
18. Vertoef niet, wanneer gij om eene boodschap gezonden wordt: want het wachten is pijnlijk, en eene spoedige terugkomst toont vlijt.
19. Sta vroeg op: want het is moeijelijk, verloren tijd te herwinnen.
20. De dienstknecht, die dikwijls van dienst verandert, werkt, en blijft arm: want op een rollenden steen wast geen mos.
21. Wees er niet op gesteld om uwe kennissen te vermeerderen: want Bezoeken trekken u af van uw werk, berooven uwen Meester van uwen tijd, en verpligten u dikwijls tot uitgaven, die gij niet kunt bestrijden; - maar zie bovenal toe, met wien gij omgaat: want de menschen worden in 't algemeen beter of slechter, naar gelange van het gezelschap, waarmede zij verkeeren.
22. Buiten het huis van uwen dienst zijnde, zie zorgvuldig toe, waar gij intreedt: want, in een huis, ter kwader naam staande, binnentredende, stelt gij u op gelijken voet met de genen, die daar gemeenzaam verkeeren, alhoewel gij onschuldig moogt zijn voor uzelven.
23. Ga om uwe eigene bezigheden nooit uit zonder voorkennis van uwen Meester, opdat men in uw afwezen niet om u verlegen zij: want verlof te vragen, is ligt, en terug te komen, stiptelijk op den beloofden tijd, toont gehoorzaamheid, en is een bewijs, dat men zich op u kan verlaten.
24. Zijt gij over uwen dienst niet voldaan, maak dan bescheidenlijk uwe bezwaren aan uwen Meester, of aan uwe Meesteres, bekend, en zeg uwen dienst bij tijds op. Verwaarloos ook uwe bezigheden niet, en gedraag u niet verkeerdelijk, ten