Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1813
(1813)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 445]
| |
Mengelwerk.Magnus Aurelius Cassiodorus, staatsdienaar van theodorik, den koning der ostrogothen.
| |
[pagina 446]
| |
Het is bekend, hoe de verplaatsing van den Keizerlijken zetel, van Rome naar Byzantium, hoe de wanorde van het bestuur, hoe het zedebederf, en de herhaalde invallen der Noordsche volken, het vaderland der scipio's en der cesars ten val bragten. Men zoude zich echter zeer bedriegen, indien men, gewoon zijnde, de namen der Gothen, der Vandalen, en der Herulen, met een' zekeren afschrik te hooren noemen, zich inderdaad deze volken, als zoo ruw, zoo wreed, en als zoo veel slechter dan de bewoners van het Romeinsche gebied, wilde voorstellen. Hetgeen wij van hen uit sommige Schrijvers weten, is dikwerf zeer partijdig gesteld, omdat de meesten hunner aan de Keizers verknocht waren. Anderen oordeelen hier echter met meer regtmatigheid. Zoo lezen wij (om een enkel voorbeeld aan te halen) eene merkwaardige getuigenis bij salvianus, een Schrijver van de vijfde eeuw, wiens schriften, vooral zijn voortreffelijk vertoog over het Godsbewind, door josephus scaligerGa naar voetnoot(*) (om geene andere gezagvoerende mannen op te noemen) op den hoogsten prijs gesteld worden; zoo lezen wij, zeg ik, eene opmerkelijke getuigenis bij salvianus, wanneer hij, eene vergelijking makende tusschen zijne landgenooten en de zoo even genoemde vreemde natiën, welke het Romeinsche rijk in Afrika en in het Westen overstroomd hadden, ten opzigte van hunne zeden zegt:Ga naar voetnoot(†) ‘Die Gothen en die Vandalen, ofschoon zij niet zulke beschaafde en verlichte leermeesters gehad hebben als wij, zijn betere menschen dan wij. Ik weet het, velen zal ik ergeren, door dit te zeggen; maar vrees voor ergernis moet wijken voor liefde tot de waarheid. Ik zal het dus zeggen, en het nog dikwerf herhalen: Die Gothen en die Vandalen zijn beter dan wij. Zij hebben | |
[pagina 447]
| |
eerbied voor een hooger magt, welke wij niet meer erkennen. In gevaar vragen zij om hulp; in voorspoed danken zij. Onze rampen in den laatsten veldtogt zijn de gevolgen van een tegenovergesteld gedrag. Toen zij omzigtig waren, waren wij hooggevoelend; toen wij op onze krachten vertrouwden, hadden zij een beter steun; zij vroegen om vrede, wij weigerden denzelven. Zij vereerden zelfs in de priesters der hun vreemde volken een onzigtbaar wezen, hetwelk wij in onze eigene veracht hebben. Ook was de uitkomst zoo verschillend, als hun en ons gedrag: op hun omzigtig bestaan volgde zegepraal; op onze zelfverheffing, beschaming en verplettering.’ - Deze getuigenis van salvianus, omtrent het karakter dier volken, welke doorgaans met zulke zwarte verwen worden afgeschilderd, komt in vele opzigten overeen met hetgeen ons tacitus van de zeden der oude Germanen berigt heeft. Maar het is niet op het gezag van een enkel Schrijver, dat wij een gunstiger oordeel vellen over deze vreemdelingen, die Romes gebied gesloopt hebben. De gansche geschiedenis van dien tijd levert ons menigvuldige bewijzen op, welke dit oordeel wettigen. De namen van odoacer, van theodorik en totila, de eerste Koning der Herulen, de beide laatsten Gothische Vorsten, verdienen met geen minder lof in de jaarboeken der menschheid genoemd te worden, dan die van sommige andere wereldbeheerschers. Men beschouwe dus de eeuw, waarin het Westersch rijk verdween, en plaats maakte voor het bewind der Ostrogothen in Italië, niet als een tijdperk van de hoogste verwarring en onbeschaafdheid, maar als een der belangrijkste tijdvakken, waarop het oog, na zoo vele schokken, welke het onder de laatste Cesars zag, met welgevallen kan blijven rusten. Verwacht intusschen niet, M.H., dat het mijn oogmerk zij, u deze gewigtige staatsomkeering in het breede te schetsen. Dit is meer dan eens door oude en latere Schrijvers, | |
[pagina 448]
| |
ofschoon niet door allen met hetzelfde doel, of uit hetzelfde oogpunt, gedaan; mijn werk zoude dus grootendeels overtollig zijn. Maar kan men aan deze gebeurtenissen denken, zonder zich voor den geest te brengen, dat het vooral één man was, die, onder vijf achtereenvolgende regeringen, steeds de kracht en de ziel van het bestuur uitmaakte, - die, ofschoon mogelijk aan sommigen uwer minder bekend, of spaarzamer geprezen, dan vele anderen, de dankbare nagedachtenis der volgende geslachten allezins waardig is. Ik bedoel magnus aurelius cassiodorus, eersten Staatsdienaar van theodorik, den Koning der Ostrogothen. Zijn roem is de roem van den Vorst, welken hij diende, en van het volk, voor wiens welzijn hij waakte. Wij zullen dus het eene niet van het andere scheiden. Het is geen gering genoegen, schaars erkende of vergetene verdiensten te herroepen. Niets is meer overeenkomstig met de plaats, waar ik spreek: zij is aan echte, aan onuitwischbare verdiensten toegewijd. Zich dezelve te herinneren, is eene hulde, die de volken en de eeuwen elkander schuldig zijn. Ik zal noch levensbeschrijver, noch lofredenaar zijn; alleen zal ik eenige proeven geven uit de geschiedenis van zijnen tijd; eerst iets van de regering, onder welke hij leefde, dan van hetgeen hij zelf deed. Mogelijk zal er gelegenheid zijn, hieruit iets goeds, iets nuttigs te kunnen leeren.
Theodorik had in vier veldslagen over odoacer gezegepraald, en zijnen zetel te Ravenna gevestigd. Hierdoor was hij meester van geheel Italië geworden. Dit gebeurde ruim 550 jaren na den Pharsalischen strijd, welks uitslag cesar aan het hoofd van het Romeinsche volk plaatste. Het eerste werk van den Ostrogothischen Koning was, de rampen des oorlogs te lenigen, en Italië rust te verschaffen. Hij wilde bemind, en niet gevreesd zijn. Hij handhaafde dus de gevestigde wetten, ten dienste van het overwonnen volk, en bood zich aan als een onpartijdig regter | |
[pagina 449]
| |
bij hunne twistgedingen. Hij stelde de verkrijging van alle eerambten, zelfs van de hoogste, voor de Romeinen open; alleen waren zij van de voornaamste krijgsbedieningen, om wijze redenen, uitgesloten. Hij koos tot zijne raadgevers en leden van den Senaat de bekwaamste en eerlijkste mannen. Meestal mistrouwde hij zichzelven, en vroeg dus veel, om leiding en teregtwijzing. Hij gevoelde alles, hetgeen Rome voormaals geweest was, sprak met vuur over deszelfs ouden luister, en wenschte niets meer, dan om dien, zoo het mogelijk ware, te doen herleven. De kunsten werden ten sterkste aangemoedigd, en de strengste maatregelen genomen tot bewaring en beveiliging voor alle schending der nog overgeblevene gedenkstukken. Alles, hetgeen wetenschap of geleerdheid kon bevorderen, werd in het werk gesteld. De merkwaardige brief, op zijnen last door cassiodorus aan boëthius geschreven, is nog voorhandenGa naar voetnoot(*), waarin hij dien beroemden man over verscheidene uitvindingen en ontdekkingen in de wis-, starre- en werktuigkunde onderhoudt, en de Romeinen geluk wenscht, dat door zulk eene bekwame hand, als die van dezen wijsgeer, zoo vele voortreffelijke werken der Grieken in het Latijn waren overgebragt. Theodorik maakte vele verbeteringen, en schafte verscheidene verkeerde gebruiken, bij de Noordsche volken in zwang, onder andere de tweegevechten, af. Hij bewaarde den vrede met zijne naburen, wachtte zich zorgvuldig, eenigen twist onder hen te zaaijen, en gaf aan den heerschzuchtigen clovis, den Koning der Franken, met wiens zuster hij getrouwd was, menige les van bedachtzaamheid en gematigdheid. Verdraagzaam in het stuk van den Godsdienst, liet hij verschillend-denkenden niet alleen in rust, maar toonde zich afkeerig van een ieder, die, om hem te behagen, of om andere inzigten, zijne eigene gevoelens scheen te willen verzaken. Italië was dus hoogst gelukkig onder dezen Gothischen | |
[pagina 450]
| |
Vorst. Na den tijd van marcus aurelius, had men zulke geruste dagen niet gezien. Waarom moest dan deze held, deze boven zijne eeuw zoo verheven man, zijne handen met het bloed van symmachus en boëthius bevlekken? Waarom werd hij, die zoo gematigd in het godsdienstige dacht, een vervolger der toenmaals heerschende kerk? - Justinus de Thraciër regeerde als Keizer in het Oosten. Vijand van alle gematigdheid, deed hij zijnen ijzeren schepter aan andersgezinden, die de leer, welke ook theodorik had aangenomen, omhelsden, strengelijk gevoelen. Dit mishaagde den Koning der Gothen, die verwachtte, dat men te Konstantinopel zoude handelen, gelijk hij in Italië zich gedroeg. Hij schreef een treffenden brief aan justinus; - deze was zonder uitwerking; - hij werd verbitterd, en begon ongelukkig den weg van wederwraak in te slaan. Vijanden van symmachus en boëthius, welke beiden van de toenmaals heerschende gezindheid waren, beschuldigden hen van met den Keizer in verband te staan. Men schreef hun oogmerken toe, waaraan geen hunner gedacht had. Men sprak van zamenzweringen en omwentelingen, en beiden werden zij aan het misleid en achterdochtig hart van theodorik opgeofferd. Het was dus niet de Godsdienst, maar staatkunde, die deze misdaad voortbragt. - Theodorik had nu geene rust meer. Hij had een afschrik van zichzelven, en overleefde, door diep berouw getroffen, slechts korten tijd den dood van zijne getrouwe dienaars, na ruim dertig jaren met de grootste voorzigtigheid, wijsheid en moed geregeerd te hebben. De nog zeer jonge athalarik, zoon van zijne eenige overgeblevene dochter amalasuntha, was voor den troon bestemd, onder de voogdijschap van zijne moeder. Theodorik's geest rustte op deze vrouw. Zij dacht als haar vader. Voorstandster van alles wat edel en goed was, bezat zij zelve de uitstekendste bekwaamheden. Zij sprak met al de vreemde gezanten in hunne landtale, voerde de gewigtigste zaken met de grootste gemakkelijkheid uit, en maakte zich overal bemind door regtvaardig- | |
[pagina 451]
| |
heid en heusche zeden. Onder haar zachtmoedig bestuur bloeide Italië. Alleen had zij de grievende smart, om athalarik, aan wien men verkeerde beginsels had weten in te boezemen, zeer jong, toen hij naauwelijks de regering aanvaard had, door de gevolgen der losbandigheid te zien weggerukt. Zij zelve, nadat theodatus, haar bloedverwant, een Prins van veel wetenschap en schranderheid, maar van een listig en kwaaddenkend karakter, den troon beklommen had, - zij zelve werd, even als in eene latere eeuw Engelands Koningin, johanna gray, met welker talenten en denkwijze zij zoo veel overeenkomst had, het slagtoffer van naijver en heerschzucht. Belisarius, door justinianus afgezonden om haren dood te wreken, rukte in Italië. Theodatus, die in het eerst over eenen anderen veldheer des Keizers gezegepraald had, bezweek eindelijk, vlugtte, en kwam ellendig om het leven. De Gothen kozen hierop vitiges tot hunnen Koning, een begaafd, braaf en eerlijk Vorst, maar die ook eindelijk, niettegenstaande zijne dapperheid en geruimen tegenstand, voor de overwinnende wapenen van belisarius zwichten moest, en in Klein Azië zijne dagen in stilte geëindigd heeft. - De Vorsten, die na dezen het Gothisch rijk in Italië bestuurd hebben, kunnen hier niet in aanmerking komen, hoe beroemd ook eenigen van hen mogen geweest zijn. Mijn overzigt moest kort zijn, dewijl ik alleen zoo veel u herinnerde, als noodig was, om cassiodorus in het regte licht te plaatsen. De geschiedenis der opgenoemde Koningen was te naauw met zijne geschiedenis verbonden, om dezelve met stilzwijgen voorbij te gaan. Ik kan nu ophelderingen daarlaten, welke ik anders bij de opgave van zijn gedrag en bestuur zoude hebben moeten mededeelen.
Magnus aurelius cassiodorusGa naar voetnoot(*), ook se- | |
[pagina 452]
| |
nator genoemd, uit een edelen Romeinschen stam geboren, was reeds, nog zeer jong zijnde, door odoacer tot gewigtige bezigheden geroepen. Na den dood van dien Vorst had hij zich verwijderd, en zich naar Calabrië begeven. Zijne verdiensten maakten hem schielijk bij theodorik, der Gothen Koning, bekend, die hem bij zich ontbood. Eerlang klom hij van de eene bediening tot de andere, omdat hij overal, en bekwaamheid, en ijver, en getrouwheid deed blijken. Hij had een onbegrijpelijk vermogen op den geest der menschen, en wist en Romeinen en Gothen, en Vorst en Volk met de grootste voorzigtigheid te leiden; zoodat er nimmer eenige klagten tegen hem zijn opgegaan, en hij even zoo wel het vertrouwen van den Senaat, als de achting van het Hof bezat. Hij was en bleef Romein, zelfs bij de diepe vernedering, die de Staat onderging. Den vorigen roem van Italië, zoo veel in hem was, te herstellen, en de overwinnaars zelve werktuigen van die herstelling te maken, was zijn doel. Hij wilde, dat een Gothisch Koning de augustus van zijnen tijd zoude zijn. Zulk een Koning was ook zulk eenen Staatsdienaar waardig. Nimmer had er de minste verwijdering tusschen hen plaats. Hoezeer verschillend in godsdienstige begrippen, veroorzaakte dit nooit, noch twist, noch verkoeling; ten vollen bewijze dus, dat de val van symmachus en boëthius niet dan door onzalige staatkunde veroorzaakt was. Cassiodorus werd belast met de uitvoering van de moeijelijkste ondernemingen, en had het geluk, om in de meeste wel te slagen. Zijne werkzaamheid was onvermoeid. Nu in Sicilië, dan te Ravenna, dan weder te Rome, bevorderde hij steeds, en het algemeene welzijn, en de belangen van zijnen meester. Vooral was het de bloei der wetenschappen en der kunsten, dien hij zeer ter harte nam. Het was op zijnen raad, dat theodorik een opzigter over de oude overblijfsels der kunst aanstelde, die, in den zonderlingen, niet wel te vertalen, stijl van dien tijd, Comes Rerum nitentium genoemd werd. Onder zijn bestuur werden niet alleen de heerlijke gedenkstukken der Romein- | |
[pagina 453]
| |
sche bouwkunde, de waterleidingen, de baden, de amphitheaters, maar ook de standbeelden en andere kunststukken, die der verwoestinge ontkomen waren, zorgvuldig onderhouden. Nieuwe werken werden er aangelegd, niet alleen te Rome en te Ravenna, de gewone verblijfplaats van theodorik, maar in andere steden van Italië. Zelfs leest men in zijne brieven van een, in Mosaïk bewerkt, standbeeld ter eere van theodorik, - het eenigste, hetwelk Italië ooit gezien had. Hoe zeer de algemeene geleerdheid hem ter harte ging, ziet men niet alleen uit zijne bestendige pogingen, om te Rome de scholen wederom op te rigten, en om aldaar zoo wel, als te Ravenna, en naderhand in Calabrië, rijke boekverzamelingen over te brengen; maar het is ook aan hem, dat men de beoefening der zoogenaamde zeven vrije kunsten, die in Europa zoo lang heeft stand gehouden, verschuldigd is. Deze verdeeling der wetenschappen was zeker zeer gebrekkig; maar men moet den tijd, waarin cassiodorus leefde, niet uit het oog verliezen. Hij dacht, voor het overige, zoo edelmoedig, en was zoo weinig zelfzoekend, dat hij altijd aan theodorik de bekwaamste mannen deed kennen en tot de gewigtigste ambten bevorderen. Vriend van het volk, zorgde hij, dat hetzelve nimmer door te zware lasten gedrukt wierd. Bij gelegenheid van eenen niet voorzienen hongersnood te Rome, was hij het, die door wijze maatregelen die ramp stuitte. Niets ontglipte aan zijn waakzaam oog; en de kleinste dingen, welke schenen beneden den werkkring van dezen grooten man te zijn, zoodra hij oordeelde dat ze iets goeds konden te weeg brengen, trokken even zeer zijne aandacht, als zaken van het hoogst belang. Zonder hem werd er niets gedaan: ook was hij altijd bij den Vorst; en gebeurde het, dat hij, om gewigtige redenen, of ambtshalve, afwezig was, dan schreef theodorik hem brief op brief, om hem tot eene spoedige terugkomst te noodzaken. De aard en de onderwerpen hunner gesprekken zijn in de schriften van cassiodorus voorhanden, herinneren ons aan | |
[pagina 454]
| |
die, welke cicero en plinius met hunne vrienden voerden, en doen allezins eere aan den Vorst en aan zijnen Staatsdienaar. Zoo groot was theodorik's vertrouwen, dat hij, niettegenstaande, volgens de wet, gelijk wij gezien hebben, de Romeinen van krijgsbedieningen waren uitgesloten, cassiodorus tot hoofd van zijne lijfwacht benoemde; in welke betrekking hij zich met even zoo veel roems, als in zijne overige staatsambten, gedragen heeft. Op het laatst werd hem ook het Consulaat, en wel geheel alleen, opgedragen. Na den dood van theodorik, bleef cassiodorus de raadgever en de regterhand van amalasuntha. De smaak voor letteroefeningen, welke zoo diep bij haar geworteld was, werd door hem bestuurd en gewijzigd. Gaarne had zij aan dien wijzen Staatsman de opvoeding van haren zoon willen toevertrouwen; doch eenigen der Gothische grooten werkten dit tegen. Men had redenen om athalarik te bederven, en men slaagde daarin maar al te wel. Cassiodorus hield zich echter staande; niets kon hem uit zijnen stand rukken. Door theodorik's dochter geëerd en aangemoedigd, handhaafde hij de goede en wijze instellingen des vaders. - Zelfs onder theodatus bezweek hij niet. Pligt ging bij hem boven alles, - en de achterdochtige Vorst schatte den Staatsdienaar hoog, en liet hem het bestuur, hetwelk reeds zoo lang hem was toevertrouwd. - Toen deze Koning viel, bleef echter cassiodorus hetgeen hij was, de klem der regering, de vriend der Gothen en der Romeinen. - Vitiges, eindelijk, bevestigde hem op nieuw in zijnen post, als overste der lijfwacht, en schonk hem gereedelijk die achting en dat vertrouwen, welke hij zoo zeer verdiende. Ik twijfel, of er eenig voorbeeld in de geschiedenis zij van zulk eene langdurige waarneming der moeijelijkste bedieningen, onder zoo vele elkander opvolgende regeringen, bij zoo vele beroeringen, in het midden van zoo vele hartstogten en verschillende belangen. Hier had geen list plaats; | |
[pagina 455]
| |
hier was geen indringen, geene vermomming, of vleijerij. Één beginsel heerschte; liefde tot het algemeene welzijn. Nimmer verliet hij den weg van goede trouwe. De roersels zijner daden waren onafhankelijk van uitwendige omstandigheden. Hetgeen nooit mag vergeten worden, hetgeen overal en altijd waar is, bestuurde zijn gedrag. Vandaar die effenbaarheid van geest, die gelijkheid aan zichzelven, die eenvormigheid van gedrag, dat vaste in zijn karakter, dat onwrikbare, en in pogingen, en in doel. Ook had hij het geluk, om steeds gunst bij allen te vinden; verandering van personen bragt hem niet uit zijne baan. Meer bevoorregt dan zoo vele andere staatsdienaars, voor welken de dood van éénen meester het teeken van geheele verdwijning was, ging hij voort, en bouwde op dezelfde gronden - en het werd goedgekeurd. Toen sully, na den dood van zijnen Koning en vriend, en na geruime afwezigheid, weder aan het hof verscheen, kende men hem niet meer, en dacht niet meer, dat hendrik's roem zijn roem geweest was. Cassiodorus ontving geen wenk, om zich te verwijderen. Hij onttrok, gedurende de regering van vitiges, zichzelven. Een ouderdom van zeventig jaren en een trouwe dienst onder vijf Koningen gaven hem regt op stille rust. Wij zullen hem in dezelve volgen, en hem, ontslagen van al den luister, die hem omringde, even zoo groot zien, als toen theodorik aan hem schreef: gij zijt het sieraad van mijn huis, en de toevlugt van mijn volk.
Liefde voor het oord, waar men het levenslicht zag, herinnering aan de eerste genoegens der kindschheid, en vatbaarheid voor de indrukken der eenvoudig-schoone natuur, zijn altoos edele trekken van het menschelijk hart; zijn dán nog edeler, wanneer zij in het gewoel der wereld, bij de gedurig zich vermeerderende zorgen en bezigheden des levens, in het opklimmen tot het toppunt van eer en aardsche grootheid, en bij al de afleiding van eenen moeijelijken werkkring, niet zijn uitgedoofd of verdwenen, maar | |
[pagina 456]
| |
hunnen invloed steeds bewaard hebben. Cassiodorus keerde naar zijn vaderland terug, en liet, niet verre van Squillace, in het zuidoostelijk gedeelte van Calabrië, aan de oevers van de Adriatische zee, gelegen, waar hij geboren was, een klooster bouwen. Dit moet naar de begrippen en gewoonten van dien tijd beoordeeld worden. Het was dáár, dat hij, na zoo veel gezien en ondervonden te hebben, na ooggetuige van zoo vele afwisselingen geweest te zijn, eene wijkplaats zocht en vond. Zijne vaderstad en derzelver omtrek waren hem altoos dierbaar gebleven. Kwam er een oogenblik, waarin hij zich van de moeijelijkheden zijner betrekkingen konde ontslaan, dan vloog hij naar die landstreek, van welke hij in zijne brieven steeds met zoo veel vervoering sprak, en waar hem, en de lucht zuiverder, en de natuur bevalliger, en het opgaan der zonne, gelijk hij schreef, vrolijker voorkwam, dan in eenig ander gedeelte van Italië. - Hij omringde het ruim gesticht met alles, hetgeen voeden, verkwikken, veraangenamen kon. Hij zaaide, kweekte, plantte. Gelijk aan dien Corycischen grijsaard, van wiens levenswijze virgilius, in het vierde boek van zijne Landgedichten, zulk eene belangverwekkende teekening heeft ontworpen, die in dat zelfde Calabrië, aan den oever van den Galesus, zijnen grond zóó vlijtig bebouwde, zóó heerlijk tooide, dat hij altoos de eerste roos in de lente, de eerste vrucht in den herfst plukteGa naar voetnoot(*); zag men cassiodorus in den schoot der natuur zijn hoogst genoegen scheppen, en zich, te midden der reinste genietingen, de dagen zijner jeugd herinneren, toen hij nog niet dacht, dat eens Italië's roem in zijne handen zoude gesteld worden. Het was hier, dat hij zich op de kennis der natuurverschijnselen meer dan ooit heeft toegelegd. Zijne kloosterlingen, verre van een vadzig en werkeloos leven te mogen leiden, moesten handen aan het werk slaan, en alles, wat | |
[pagina 457]
| |
tot bebouwing van den grond en tot aankweeking van nuttig geboomte, plant en kruid noodig was, nijverig en onder zijn opzigt uitvoeren. Hij zelf gaf hun onderwijs in alles, wat hiertoe eenige betrekking had. Hij zorgde voor de oefening en ontwikkeling van hunne vermogens. Er moest onder zijn oog veel gelezen, veel onderzocht, veel nagedacht, en van alles rekenschap gegeven worden. Wij hebben onder zijne schriften de handleiding, die hij hun gaf, vol van uitnemende aanmerkingen en lessenGa naar voetnoot(*). De kunde, dus, bij de bewoners van zijn gesticht uit te breiden, hun hart tot deugd te vormen, was niet minder zijne zorg, dan de verrijking van zijnen grond. Hij zelf ging voort met zijne zoo geliefde letteroefeningen, hoe hoog zijne jaren ook geklommen waren. Het was aldaar, dat hij zijne, in vele opzigten voortreffelijke, overdenkingen over de liederen der oude Hebreërs schreef. Daar ontwierp hij eene, voor het licht van dien tijd waarlijk uitmuntende, verhandeling over de menschelijke ziel, welke nog onder zijne schriften aanwezig isGa naar voetnoot(†). Zijne tijdrekenkundige geschiedenis is bekend. Maar, hetgeen hij opzettelijk over de Gothische natie geschreven heeft, is verloren gegaan. Men wist, dat hij nog meer gewerkt had; en het was eerst in de vorige eeuw, dat scipio maffeï, een groote naam in de letter- en oordeelkunde, met onuitsprekelijke vreugde, waarvan hij ons zelf rekenschap geeft, in de bibliotheek van Verona, onder eene menigte oude handschriften, de aanmerkingen van cassiodorus over de eerste geschiedenis van het Christendom, en over eenige brieven van deszelfs grondvesters, ontdekte, welke ook door hem zijn uitgegevenGa naar voetnoot(§). Zoo onvermoeid was de vlijt van dien grijsaard, dat hij | |
[pagina 458]
| |
in den ouderdom van 93 jaren nog een merkwaardig stuk over de spellingGa naar voetnoot(*) heeft zamengesteld. Die groote man toonde dus, hoe belangrijk de eerste beginselen van alle wetenschap in zijn oog waren. Hij oordeelde dezen arbeid, die ook nu nog voorhanden is, vooral om de volgende reden ten hoogste nuttig en onontbeerlijk: Zijne kloosterlingen moesten zich veel bezig houden met het afschrijven van de voortreffelijke voortbrengsels der oudheid, en met het vertalen van sommige Grieksche Schrijvers. Om dit werk, hetwelk voor de nakomelingschap van zoo veel gewigts zoude zijn, naauwkeurig te verrigten, diende de zoo even genoemde verhandeling. De letterkunde en geleerdheid hebben dus groote verpligting aan de inrigtingen van den grijzen Staatsman; en het is aan deze en dergelijke kloosteroefeningen, van welke men somtijds uit onkunde zoo verachtelijk spreekt, dat wij de bewaring van die gedenkstukken, welke ons nu nog den regten smaak voor het schoone geven, meestendeels verschuldigd zijn. Cassiodorus eindigde zijne dagen in stillen vrede. Meer sterkte van ziel, meer onwankelbaarheid van karakter, meer vastheid van beginselen, meer inspanning van krachten, meer moed in het doorworstelen der grootste zwarigheden, zal men niet ligt ergens elders aantreffen. Ik heb niets van hem gezegd, dan hetgeen zijne brieven en staatkundige stukken, in zijne mengelschriften vervatGa naar voetnoot(†), ons opleveren, en hetgeen sommigen zijner tijdgenooten en andere onpartijdige mannen van hem getuigd hebben. Zonder deze zijne, zoo even genoemde, mengelschriften, zoude een groot gedeelte van de geschiedenis der Gothische Koningen in het donkere liggen. Het is waar, zijn stijl, zijne taal, zijne uitdrukking, dragen den stempel van den tijd, waarin hij leefde. Men zoekt er te vergeefs de zuiverheid en kieschheid der Eeuw van augustus in. | |
[pagina 459]
| |
Echter is er zoo veel kracht, zoo veel vuur, zoo veel adel in zijne schrijfwijze, dat laurentius valla - en welk een bevoegd keurmeester der taal was niet deze man! - vrijmoedig getuigt, dat hij wegens al het schoone, hetwelk cassiodorus schriften in zich bevatten, hem gaarne alle die gebreken vergeeft. Kon de fijne smaak van valla dit verdragen, zoo kunnen wij dat ook gemakkelijk overzien. Cassiodorus was ongetwijfeld een der grootste mannen van zijne eeuw; maar ook een der laatsten, die aanspraak op dien naam konden maken. Met de zevende eeuw was de nacht voorhanden; en cassiodorus was gelijk aan het stervend licht, dat, op het oogenblik wanneer de lamp wordt uitgebluscht, nog een helderen glans van zich geeft.
Deze zeer onvolkomene schets, M.H., is, dunkt mij, genoegzaam, om ons te doen zien, dat de Geschiedenis, uit goede bronnen geput, ons oordeel over menschen en tijden regelt en zuivert. Ik weet het, - opdat ik deze eene zwarigheid wegneme - Ik weet het, dat sommigen, vooral door den Geschiedschrijver procopiusGa naar voetnoot(*), in het denkbeeld gebragt zijn, om aan den door ons met regt geprezen Gothischen Koning theodorik de kennis der letteren te ontzeggen, zoo dat hij zelfs zijn eigen naam niet zoude hebben kunnen teekenen. Maar de getuigenis van procopius, zeer ingenomen tegen de Gothische natie, is, dunkt mij, billijk verdacht, en heeft dus minder gezag. Ik kan niet gelooven, dat die Vorst, gedurende zijne kindschheid en eerste jeugd te Byzantium, als gijzelaar, onder het oog van den Griekschen Keizer zeno opgevoed, door hem als wapenzoon aangenomen, in eene stad, waar de geleerdheid nog in achting was, onkundig zoude gebleven zijn in de eerste be- | |
[pagina 460]
| |
ginselen van alle kennis. Maar, gesteld eens dat dit berigt naar waarheid zij, dan verliest, hetgeen ik volgens cassiodorus aanteekeningen van hem gezegd heb, niets van zijnen invloed op het beoordeelen van zijn gedrag en vorstelijke grootheid. Integendeel rijst de achting voor den Koning en zijnen Staatsdienaar nog hooger. Verstoken te zijn van het vermogen om zichzelven te oefenen, en dan nog zulk eene heerschende zucht tot de wetenschappen te behouden, dan nog in derzelver bloei den roem van zijne regering te stellen, dan nog, ofschoon in krijg en dappere daden bovenal uitmuntende, de stille letteroefeningen aan te moedigen, vermaak te scheppen in den dagelijkschen omgang met eenen man, die geheel voor wetenschap en kunst leefde, - waarlijk, men weet niet, wien men meer bewonderen moet, óf den Vorst, wiens geest en hart voor onderwijs zoo open waren, óf den man, die den held tot een vriend der letteren vormde. Maar nog meer: waarom zoude dit gebrek, al had het werkelijk plaats gehad, den Gothischen Koning onteeren, daar hetzelfde ook van karel den Grooten gezegd wordt? En wat deed die Vorst niet, om in Europa de wetenschappen te doen herleven? - Hoe dit dan ook zij, niemand zal de verpligting, welke men aan het bestuur der Gothische Koningen heeft, in twijfel trekken. Zij bewaarden, hetgeen anders door onkunde en de onrust der tijden zoude verdwenen zijn. De herinnering aan dit tijdperk toont ons dus, dat wij vooroordeelen, opvattingen en verkeerde indrukken, welke door eene geheel met de waarheid strijdende voorstelling der dingen in ons geboren worden, zorgvuldig, onder het oog der onbedriegelijke Geschiedenis, verbannen moeten, en dat men even zoo min omtrent volken en tijden, als omtrent bijzondere personen, eene valsche getuigenis mag afleggen. Toen de rampzaligste godsdiensttwisten, toen priesterlijke heerschzucht, en eene algemeene neiging tot bijgeloof, het Oosten en het Westen deerlijk ontluisterden, en de voorteekens waren van diepe onkunde en verlaging, hield het bestuur der Gothen, door cassiodorus be- | |
[pagina 461]
| |
zield, dien stroom tegen. Billijker en wijzer, dan zoo vele andere overwinnaars, die niets van hetgeen zij vonden overlieten, opdat men, al het voorledene vergetende, alleen aan hen zoude denken, zag men de Gothische Koningen de goede inrigtingen, de heilzame gewoonten, de nuttige wetten, en de door der voorvaderen deugd ingevoerde gebruiken, eerbiedig in stand houden. - Neen! zij waren niet de verwoesters van Europa. Maar de zeden der volken, die zij overwonnen hadden, sleepten veeleer hen weg, en voerden hen ten verderve. De Geschiedenis rukt het masker der voorwerpen af, en plaatst alles in het regte licht. - Zij zegt ons, dat valsche wijsgeerte en bedorvene beginselen meer verwoesting in de wereld hebben aangerigt, en meer strekking hebben om onkunde en slaafsche ketenen in te voeren, dan zelfs het zwaard der brennussen en der attila's. - Zij leert ons, dat de grondslagen, waarop een cassiodorus den luister der wetenschappen, de zedelijkheid des volks, den voorspoed van het rijk en de kracht der regering deed rusten, altoos dezelfde zijn. - Zij doet ons zien, dat alle beoordeeling van de wezenlijke waarde der menschen en der dingen gewijzigd moet worden door de kennis der omstandigheden, der hulpmiddelen en der oogmerken. - Hare beoefening vormt een onzigtbaar bondgenootschap tusschen alle goede menschen, in welk eene eeuw, bij welk een volk, onder welk eene luchtstreek dezelven ook mogen geleefd hebben, of nog leven; een bondgenootschap, veel beter en vaster, dan hetgeen ooit de staatkunde daarstelde. - Zij verschaft ons in den lof der deugdzamen en der groote mannen, die, in reeds lang vervlogene tijdperken, het goede dachten en deden, een bewijs van onze voortduring en geschiktheid tot eindelooze volmaking. - Zij toont ons het bestendige der waarheid, en doet ons het ligt verdwijnende van zoo vele ijdele stelsels kennen, die zichzelven onsterfelijkheid beloven, maar gelijk zijn aan het haft in onze stroomen, dat des morgens geboren wordt en des avonds zijnen dood vindt. - Eindelijk wijst de Geschiedenis ons op het naauw verband | |
[pagina 462]
| |
tusschen alle voorwerpen van wetenschap en kunst, en doet ons in derzelver echte en opgeklaarde voorstanders eene algemeene achting voor alles, wat waar, goed en schoon is, met dankbaarheid opmerken. - Wij zagen dit in cassiodorus. Ook deze Maatschappij erkent dien zachten, maar onverbrekelijken band, en eert gaarne iederen tak van kunde. Vandaar die afwisselende verscheidenheid van stof en bewerking, die ons zoo menig aangenaam oogenblik verschafte, en die steeds ten bewijze strekt, dat menschen elkander noodig hebben, dat het licht zich aan het licht ontsteekt, en dat ieder vonkje, hoe gering dan ook, het zijne hiertoe bijdraagt. Dit zullen wij in gedachtenisse houden. En, daar het jaargetijde ons gebiedt, de openlijke mededeeling der vruchten van onze letteroefeningen voor eenen tijd te staken, zoo zullen wij, op het voetspoor van den man, aan wiens verdiensten ik mijne rede wijdde, nieuwen voorraad, een ieder naar zijnen smaak, tijd en stand, inzamelen, om denzelven, indien de Bestuurder van ons lot dit wil, weer in uwen schoot met blijdschap uit te storten. De lieve lente, die alle hoop ontwikkelt, brenge den vrede en voorspoed aan het vaderland, aan Europa weder! |
|