| |
De heldenmoed der kinderliefde.
(Eene echte Gebeurtenis.)
Grijs geworden in de loopbaan der wapenen, verbeeldde zich de Graaf van montreal, naar eene eerevolle rust te kunnen dingen. Maar welk een schouwspel voor zijnen ouderdom! De troon was ingestort; de schrik regeerde over Frankrijk. Gesproten uit een bloed, hetwelk helden aan den Staat had geschonken, zelf doorluchtig door schitterende diensten, nog meer geëerbiedigd om zijne persoonlijke deugden, bemind van den soldaat en het volk, wat al misdaden bevlekten den Graaf in het oog der tirannen! Zijne familie begreep, dat zij geen edeler slagtoffer konden doen sneven; zij bevlijtigde zich, om het hun te onttrekken, in het zelfde oogenblik als zijn naam stond geschreven op de lijst der
| |
| |
beschuldigden. Met het zelfde gelaat zou de oude krijgsman de bijl der beulen verwacht hebben, waarmede hij het vijandelijke staal honderdmaal getart had: om zijne kinderen te redden, liet hij zich overhalen om te vlugten. Octavius en ermelina waren zijn trots en zijn geluk; met hen ging hij zich begraven in eene nederige woning, niet verre van eene stad, aan den Rijn gelegen. Aldaar hoopte hij, onder eenen verdichten naam, het einde zijner kwellingen af te wachten, of gemakkelijk eene wijkplaats te vinden aan de overzijde van den stroom, indien de vervolging zijn nederig verblijf bereikte.
Maar al te veel reden had welhaast de Graaf van montreal, om de wijsheid van zijn nieuw levensplan te erkennen. Geen brief of dagblad ontving hij, of hij vernam tevens het treurige einde eens vriends of bloedverwants. Hij beefde voor zijne kinderen, terwijl hun hart alleen om zijnentwille leed. Overtuigd dat de naam alleen van dezen eerwaardigen grijsaard niet konde genoemd worden, of zijn doodvonnis zou tevens geveld zijn, was hunne liefde telkens op middelen bedacht, om de duisternis, welke zijne schuilplaats omringde, nog meer te verdikken.
Maar, terwijl zij voor hunnen vader zorgden, hielden octavius en ermelina zich met hunne eigen veiligheid wel genoegzaam bezig? - Dikmaals deden zij eene wandeling in het boschje, hetwelk rondom hunne woning lag. Het was in deze vrije oogenblikken dat zij lucht gaven aan overdenkingen en uitboezemingen, voor welke zij zich zorgvuldig wachtten in de tegenwoordigheid van den oorsprong huns levens, uit vreeze van zijne smarten te zullen vermeerderen, welke hij zelf zorgvuldig voor hen verborg. Op zekeren avond, gezeten onder eenen boom, aan de buitenzijde van het bosch, wendden zij hun gezigt naar den loop des Rijns, door de stralen der ondergaande zonne verlicht. ‘Ziet gij,’ zeide ermelina tot haren broeder, ‘ziet gij, aan de overzijde der rivier, die heuvels, met wijngaarden bedekt? Mij dunkt, de vrolijke gezangen te hooren, welke vandaar opklimmen. Aan deze zijde,
| |
| |
welk eene akelige stilte! Is het mogelijk, dat alleen de breedte dezer riviere een zoo wreed verschil kan maken tusschen het lot der menschen, die langs hare oevers wonen? Wanneer ik bedenk, dat een oogenblik genoeg zijn zoude om deze zwakke grensscheiding te overschrijden, en dat wij, alle drie aan gene zijde vereenigd...! Mijn vader, ik weet het, zegt, verpligt te zijn, aan deze zijde te blijven, om zijne bezittingen voor ons te behouden; maar, wat zijn rijkdommen en bezittingen, indien wij niet kunnen handelen, denken en gevoelen zoo als wij willen, indien wij ons moeten schuilhouden om elkander te beminnen?’ Niet minder geroerd, door deze fraaije teekening van vrijheid en geluk, dan zijne zuster, beloofde haar octavius, reeds den volgenden dag met haar te zullen zamenspannen, om van hunnen vader te verkrijgen, dat hij tegen het verwezenlijken van dezelve zich niet meer zou verzetten.
In het oogenblik dat zij oprezen, om naar huis te keeren, greep ermelina ijlings haar broeders arm, en toonde hem eene gewapende bende, die over de vlakte trok, en den wil scheen naar het bosch te hebben. Octavius, zonder zijne vreeze te laten blijken, trad in de laan, die naar het huis liep; doch geene twintig schreden was hij voortgegaan, of er kwamen, regts en links, uit het kreupelbosch, soldaten voortschieten, die hem de bajonet op de borst zetteden. Men vroeg hem naar zijne papieren; hij had ze niet. Men vat en voert hem weg. Aan de ruwe schertserijen van dit krijgsvolk merkte hij, dat men niets minder dacht dan dat ermelina zijne zuster was, en hij wachtte zich wel, om hun te berigten, wat er van de zaak ware. Doch, hoewel ongewapend, zijne fiere houding was genoeg, om zijne geleiders te noodzaken, de jonge maagd te sparen, die, doodbleek en sidderende, haar aangezigt aan haar broeders boezem verborg. Het leed niet lang, of octavius ontdekte, dat men hem voor een' der bandieten hield, die, omtrent dezen tijd, den oord onveilig maakten; hij vernam, dat men hem naar eene der ge- | |
| |
vangenissen in de stad wilde brengen. Te midden van zijn ongeluk zich gelukkig achtende om deze dubbele misvatting, die hem ten minste aangaande zijns vaders lot geruststelde, doen een oogslag en een handdruk van ermelina hem gevoelen, dat zij elkander verstaan. Zij komen in de stad; het volk schoolt rondom hen te zamen; ermelina's jeugd, schoonheid en onschuldige houding verwekken eene algemeene deelneming. Op den hoek eener naauwe straat is het krijgsvolk genoodzaakt de gelederen te breken. Octavius bemerkt het. Meer bezorgd voor zijne zuster dan voor zichzelven, slingert hij haar met kracht onder een troep vrouwen, die zich opent, en straks wederom sluit. In een oogenblik wordt de hoed, die haar hoofd bedekte, afgerukt, en vervangen van
een' wijden zwarten mantel, daar te lande in gebruik. De duisternis begunstigt verder hare ontkoming; door eene harer verlosters geleid, en als eene eenvoudige boerin vermomd, snapt zij ter stad uit, en vliegt naar haren vader.
Wie vormt zich een denkbeeld van al wat deze liefderijke vader had uitgestaan, sinds het uur, dat hij gewoonlijk zijne kinderen zag terugkomen? Met eene gemaakte vrolijkheid zich in zijne armen werpende, verhaalde hem ermelina, dat, door eene zonderlinge misvatting, haar broeder als een kapitein van struikroovers was gevangen genomen: ‘Maar wanneer zij zien zullen, dat zij zich vergist hebben,’ voegde zij er nevens met een gedwongen glimlach, ‘zullen zij hem aanstonds loslaten; twijfel daar niet aan, lieve vader! Octavius heeft mij ernstig bevolen, u dit te zeggen.’ De Graaf van montreal hield zich, alsof hij in ermelina's gewaande gerustheid deelde; door wederkeerige liefde geleid, trachtten aldus vader en dochter elkander te misleiden. Alleen aan de stemme der vaderliefde het oor leenende, was de ongelukkige grijsaard op het punt van zijne schuilplaats te verlaten, om zijnen zoon te gaan terugeischen. Om dit onberaden voornemen te stuiten, nam ermelina het vermogen harer liefkozingen en tranen te baat; met
| |
| |
eene kracht, boven hare jaren en hare sekse, verklaarde zij, dat zij zelve naar het lot van octavius zou gaan vernemen. En inderdaad, zonder zich den tijd te gunnen om eenige rust te nemen, vervoegt zij zich, onder begunstiging van haar boerinnen-gewaad en hulsel, in de stad, en vraagt voorzigtig den weg naar de gevangenis. Voor de verschrikkelijke deur genaderd, begint haar hart te kloppen, op het gezigt van de ijzeren traliën en van de schildwachten; naauwelijks kan zij op hare voeten staan; zij kan geen verstaanbaar woord uitbrengen. Eensklaps vertoont zich de vrouw des cipiers; derzelver eerlijk gelaat boezemt het arme meisje eenig vertrouwen in; schroomvallig treedt zij nader; eene kleine, aanvallige nijging, hare bedeesde houding, de aanbieding van een mandje met fruit, hetwelk zij aan den arm draagt, nemen de cipierse te haren voordeele in. ‘Wat wilt gij, kindlief?’ vraagt zij. - ‘Ach! ik zou wel iets willen weten van een... Heer, dien men gister-avond hier moet gebragt hebben.’ - ‘Van een Heer? Ja! ja! van een' dier roovers, die het geheele land plunderen.’ - ‘O! die zelfde, verzeker ik u, is een zeer eerlijk man: het is... mijn neef.’ - De cipierse kon zich niet bedwingen van lagchen: ‘Welaan, arm schaap,’ zeide zij, ‘terwijl mijn man afwezig is, wil ik u bij uw' neef brengen; maar haast u wat.’ - Ermelina zou de goede vrouw wel hebben willen kussen; zij volgt haar, en zoo dra zij octavius in het oog krijgt, werpt zij zich in zijne armen. De cipierse glimlacht; zij laat hen alleen. ‘Mijne lieve ermelina,’ zegt octavius, na hare omhelzing teederlijk te hebben beantwoord, ‘een enkel oogenblik, en niet meer, schiet mij over, om met u maatregels te beramen ter behoudenisse van het leven onzes vaders; verleen mij dus alle uwe aandacht. Bij mijne
aankomst in dit akelig verblijf vernam ik, dat het gerucht mij was vooruitgeloopen, dat men het hoofd eener talrijke rooverbende had gevat, welker voornaamste leden reeds in hechtenis zaten. Omringd en naauwkeurig gadeslagen van deze roovers, groetten
| |
| |
mij allen, met luider stemme, als hunnen kapitein. Ik opende werktuigelijk mijnen mond, om hunne dwaling te logenstraffen; herhaalde wenken beduidden mij, dat ik mij moest stilhouden. Gij weet, welke andere beweegredenen ik had, om daaraan te voldoen! Zoo dra ik gelegenheid bekwam, eenige uitlegging te vragen van de zonderlinge eer, welke men mij wilde aandoen, vernam ik, dat mijn stilzwijgen, voor eene bekentenis genomen, door het geregt in een verkeerd denkbeeld te brengen, het opperhoofd, hetwelk vervolgd werd, moest redden; en men verzekerde mij tevens, dat ik, tot loon van een' zoo uitstekenden dienst, de eerste zijn zal, die, door de vereenigde pogingen der geheele overige bende, zal verlost worden. Keer dan terug tot onzen goeden vader, en stil zijne droefheid, tot dat ik in uw midden wederom zal verschijnen.’ De cipierse kwam ermelina zeggen, dat het tijd was om te vertrekken. Minder bedrukt verwijderde zich het meisje, denkende, haren geliefden broeder den volgenden dag te zullen wederzien.
Maar, welk een donderslag voor haar, toen zij, des anderen daags, uit den eigen mond harer begunstigster, verstaat, dat alle de gevangenen zonder toegang zitten, en het opperhoofd nog strenger dan alle de anderen! Naauwelijks is zij in staat, naar haar vaders huis terug te keeren Nogtans moet zij den verschrikkelijken moed verzamelen, om de waarheid voor hem te vermommen, en zijn hart met zoete hoop te vervullen, terwijl haar eigen hart eene prooi der wreedste angsten is. Verscheidene togten naar de stad, tot onvoorzigtigheid toe vermenigvuldigde vragen, dienen alleen om haar te overtuigen, dat nieuwe pogingen ten onfeilbaren gevolge zouden hebben het verderf van twee wezens, wier behoudenis hare eenige gedachte was.
Intusschen wordt het pleidooi der roovers opgemaakt. Geregtelijk ondervraagd, volhardt de edele octavius bij zijn grootmoedig bedrog. De regtbank doet de wetten in al derzelver strengheid tegen de boosdoeners werken; maar derzelver gewaand opperhoofd kan van geener- | |
| |
lei manslag overtuigd worden: hij zal niet op het schavot sneven. Boeijen en brandmerk zijn het strafvonnis, over hem uitgesproken. Na deze schrikwekkende aankondiging voelt octavius alle zijne krachten hem begeven: hij staat op het punt om zich bekend te maken....eene spoedige bezinning herinnert hem, dat zijns vaders naam niet uit zijnen mond kan gaan, zonder tevens onmiddellijk hem tot doodvonnis te verstrekken. Edel en ongelukkig jongeling! te weinig zoude het dan voor u geweest zijn, uw bloed te storten voor den oorsprong uws levens! - Het verschrikkelijk vonnis wordt ten uitvoer gebragt.
Weinige dagen daarna begeven zich de veroordeelden op weg naar de fortres, in welke zij tot 's lands werken moeten gebruikt worden. Door een bosch trekkende, wordt het krijgsgeleide aangevallen en op de vlugt gedreven; en de gevangenen zijn verlost. - Eensklaps verschijnt octavius in zijns vaders tegenwoordigheid. Zich aan deszelfs eerwaardigen boezem voelende drukken, en de eerloosheid van het lot, 't welk hij voor hem ondergaan had, zich voor oogen stellende, vroeg de held der kinderliefde aan zichzelven, of hij des oorsprongs van zijn leven nog waardig ware!
De overmaat zijns ongeluks was hem alleen bekend. In de diepe eenzaamheid, in welke ermelina en de oude Graaf zich meer nog dan voorheen hadden moeten opsluiten, sedert het heilloos oogenblik, 't welk hen van octavius had gescheiden, hadden zij naauwelijks eenige onzekere geruchten kunnen inwinnen, aangaande het lot der ellendelingen, in hetwelk de grilligheid zijner fortuin hem zoo ongelukkig had ingewikkeld. Bij zijn verrassend wederzien vierden zij hierom aan hunne blijdschap den ruimen teugel. Die van ermelina werd verdubbeld, toen zij hem haren vader hoorde bezweren, zonder uitstel naar de overzijde des Rijns over te steken. Met het verlangen, om al wat hem dierbaar was in zekerheid te stellen, paarde zich, in de ziel des ongelukkigen jongelings, eene beweegreden, voor welke hij niet openlijk uitkwam. Eene inwen- | |
| |
dige stem riep hem onophoudelijk toe, dat het den zoon van den Grave van montreal, met het zegel der eerloosheid gebrandmerkt, hoe onverdiend ook zijn lot mogt wezen, voor zichzelven onmogelijk was, te blijven leven. De oorlog bood hem middelen aan, om een besluit te volvoeren, van hetwelk geenerlei menschelijke aandoening van genegenheid in staat was hem af te trekken. Eenige dagen waren genoeg, om zijnen vader in eene stad in Duitschland te vestigen; hij vertrouwde hem aan de zorge van ermelina, en nam dienst onder eene bende vrijwilligers. Zijne schitterende dapperheid, in eene menigte gevechten betoond, maakte hem welhaast met eere bekend bij zijne opperhoofden. Zijns ondanks als 't ware alle gevaren ontkomende en alle zijne spitsbroeders overlevende, werd hij, reeds met het eindigen des tweeden veldtogts, tot Kolonel bevorderd en met het eereteeken der dapperen begiftigd. Het hoofdkwartier werd in dezelfde stad geplaatst, alwaar de Graaf en ermelina woonden. Hij vloog in hunne armen.
Hunne liefde bleef steeds eene behoefte voor zijne ziel; doch niets was in staat, hem met het leven wederom te verzoenen.
Te midden der groote wereld de prooi eener hebbelijke droefgeestigheid geworden, voelde hij alleen in de vertrouwelijke verkeering met zijne zuster eenige verligting zijner smarten. Eene volmaakte overeenstemming van karakter had hem naauw verbonden aan een meisje van zijne jaren. Uit achting voor hare goede vriendin, oordeelde zich ida van selnitz eerst verpligt, octavius als eenen broeder te beminnen; welhaast beminde zij hem, zoo als zij zich verbeeldde, eenen echtgenoot te moeten liefhebben, wanneer hij schoon, geestig en aandoenlijk is. Niet zóó groot een menschenhater was octavius geworden, dat hij niet bemerkte, dat ida even schoon als welopgevoed was: maar was het niet eene heiligschennis in zijne eigen oogen, een enkel oogenblik zijne gedachten te vestigen op eene vereeniging, van welke het verschrikkelijke vonnis, door hem als 't ware tegen zichzelven geveld, hem voor al- | |
| |
tijd uitsloot? Ida, in staat om aan de inboezemingen harer edele ziel te kunnen gehoor geven, maakte, van hare zijde, eene geheel andere rekening dan octavius. Geene zwarigheid vindt zij, aan hare jonge vriendin te bekennen, dat zij het toppunt harer wenschen zou bereikt hebben, indien zij met haar in eene naauwere verbindtenis konde treden. Ermelina haast zich, om aan haren broeder kennis te geven van een geluk, in welks vervoeringen zij deelde. Hoe groot is hare verbaasdheid! Hij wordt bleek; hij beeft; hij wendt zijn gelaat ter zijde, hetwelk van heete tranen wordt bevochtigd. Verschrikt en sidderende, vermengt ermelina hare met zijne tranen: zij dringt, bezweert hem om zijn hart voor haar te openen. De overmaat der wanhoop zegepraalt op de halsstarrigheid des ongelukkigen jongelings; zijn heilloos geheim ontsnapt hem ten laatste.
Hij dacht, dat zijn verhaal zijne zuster met belemmering en droefheid zou vervullen: hij ziet haar van de levendigste geestdrift doordrongen. De verheffing harer ziele slaat tot hare taal over: in weinige woorden betoogt zij octavius, dat, hetgene hij als een schandteeken beschouwde, in zijne eigen oogen de voornaamste grondslag zijner aanspraak op roem en eere zijn moest. ‘Werd er niet,’ riep zij, ‘honderdmaal meer dapperheids vereischt, om, tot dien prijs, uwen vader te redden, dan om eenen roemrijken dood op het slagveld te tarten?’ Zij dwong hem, haar te bekennen, (hetgene hij aan zichzelven niet bekend had) dat hij ida aanbad, dat hare hand hem de rust en het geluk zoude wedergeven, maar dat hij nimmer sterk genoeg zijn zoude, om haar het verschrikkelijke geheim te openbaren, hetwelk zijn aanwezen vergiftigde. Ermelina zocht hem te bewijzen, dat zijne eer de openbaring daarvan geenszins vorderde; zelfs deed zij hem plegtig beloven, dat het tusschen haar en hem voor altijd zoude begraven blijven: de liefde wrocht welnaast eene volkomene overtuiging.
Met die openhartigheid begaafd, welke eene der voornaamste bekoorlijkheden der Duitsche juffers uitmaakt, gaf
| |
| |
de jonge ida zelve aan haren vader kennis van den verborgenen toestand van haar hart. Het bloed, waaruit de jonge Graaf van montreal was gesproten, zijn tegenwoordige rang, en zijn krijgsroem, dienden, bij den Baron van selnitz, tot een genoegzaam evenwigt tegen de bezittingen, welke hij had verloren: hij gaf zijne toestemming aan de verlangde vereeniging.
Naauwelijks begon octavius derzelver zoetigheden te smaken, of de vijandelijkheden werden eensklaps met nieuwe woede hervat. Niet verder dan een dagmarsch bevond zich de vijand van het hoofdkwartier. Er werd een moorddadige slag geleverd: octavius betoonde aldaar zijne gewone dapperheid; doch hij ontving eene diepe wonde; hij werd in de stad gebragt. Ida gedoogde niet, dat hij eene andere oppaster dan haar zelve had. Op zekeren morgen, na een zeer pijnlijken nacht, was octavius ingesluimerd; doch zijn slaap was nog zeer ongerust. Met angstige oogen sloeg hem ida gade; hij was zeer woelig; zijn eene schouder wordt ontbloot... Wat ziet zij? Groote God! Zij deinst terug, treedt nader; de getuigenis harer oogen kan zij niet logenstraffen;... magteloos valt zij op hare kniën voor het bed van octavius neder. Hij ontwaakt: meermalen had hij ida in deze houding verrast, biddende om zijne genezing. Met een zachten glimlach reikt hij haar de hand toe: zij werpt zich in zijne armen, en besproeit zijnen boezem met hare tranen.
Sinds deze heillooze ontdekking scheen het merk des doods op alle de gelaatstrekken der ongelukkige ida zich gezet te hebben. Treurig en zonder een woord te spreken, sleet zij geheele dagen bij den herstellenden octavius. Indien hij haar ondervroeg over de kwijnende gesteldheid, in welke zij zich bevond, ontving hij geene andere dan afgebrokene antwoorden; somtijds zelfs gaf zij geen ander, dan zuchten en tranen. Sterk geroerd, paart ermelina hare pogingen met die van haren broeder. Haar dringen, hare liefkozingen zegepralen eindelijk op ida's tegenstand: de ontzettende waarheid ontsnapt hare
| |
| |
lippen. Ermelina herneemt het eerst hare bedaardheid, om hare vriendin een getrouw verhaal te doen van alle de bijzonderheden dezer verschrikkelijke gebeurtenis. ‘Ik-alleen ben schuldig,’ roept zij; ‘ik ben het, die van mijnen ongelukkigen broeder had geëischt, dat hij een eeuwig stilzwijgen zoude houden. Vergeef het mij; ik heb aan uw hart getwijfeld.’
Ida laat haar niet uitspreken; met een gelaat, gloeijende van blijdschap, trekt zij haar naar de legerstede haars echtgenoots. ‘Waarde en edelmoedige octavius!’ zegt zij, zijne handen in de hare vattende: ‘tot dezen dag toe heb ik u bemind als den man, dien mijn hart boven alle anderen gewaardeerd had; bewondering en eerbied zijn het, welke ik voortaan aan den edelsten, den grootmoedigsten der stervelingen schuldig ben!’ - ‘Van dezen dag af aan,’ antwoordde octavius, ‘zal ik volmaakt gelukkig zijn, omdat ik geen geheim meer voor u zal hebben! Eéne bede slechts, mijne geliefde ida! Dat mijn vader altijd onkundig blijve van hetgene ik om hem geleden heb!’ |
|