Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1813
(1813)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijFragmenten, Rusland betreffende.Vergelijking der leefwijze te Petersburg.Bij den eersten maaltijd, dien ik te Petersburg hield, meende ik in Duitschland, in Frankrijk of Italië te zijn, en nog heden ga ik nooit van tafel, zonder verbaasd te staan dat ik mij in Rusland bevinde. Ten aanzien der geregten, vindt de vreemdeling, van welke natie hij zij, alwat zijnen smaak kan streelen, tot eene hoogte van te vergeten dat hij zich op zestig graden noorder breedte ophoudt. Ik spreek hier niet van staatsie-middag- of avondmalen, noch van feesten, die in rijke huizen gegeven worden. Ik wil mij voornamelijk met de gewone leefwijze der genen bezig houden, die geene andere inkomsten hebben dan de salarissen hunner openbare of bijzondere bediening, of de vrucht van hunnen arbeid en nijverheid, en die elders een burgerlijk leven zouden leiden. | |
[pagina 211]
| |
Iedereen speelt hier den grooten heer; groote heeren zich het eerst te Petersburg hebbende neergezet, zoo hebben de later gekomen inwoners hen tot modellen genomen. De weelde zit te Petersburg bij het gewone leven voor; hetzelve is er kostbaar, in vergelijking met andere landen. Het komt, omdat men zich misleiden wil omtrent de gestrengheid der luchtstreek, door zich met kunst de voortbrengsels te verschaffen der meest door de natuur begunstigde streken; en gelijk de, elders gemeenste, voorwerpen hier reeds buitengewoon zouden zijn, zoo zijn de uitgaven der huishouding te meer uitputtende, daar, hetgeen elders tot de weelde behoort, hier van dagelijksch gebruik is. De gewone drank moest bestaan uit een voortbrengsel des lands; het bier, bij voorbeeld: maar dit is zoo niet. De wijn stroomt hier als in de zuidelijke landen, het vruchtbaarst in druiven. Die van Bourdeaux is de gewone. In Frankrijk zelve dient men hem geenszins alle dagen voor. Ieder gewest beschouwt den wijn van een ander gewest als een vreemden wijn, en houdt zich met den ligten wijn van zijnen eigen grond te vrede; die van Bourdeaux wordt voor het dessert of de gezondheid bestemd. - De gewone of ligte wijnen zouden niet goed blijven, of de kosten der vervoering naar Petersburg niet waardig zijn. Bovendien maakt de gemeenschap ter zee de vervoering des Bourdeauschen, dien men doorgaans drinkt, gemakkelijker. Schoon hij te Petersburg veel hooger komt dan in Frankrijk, en hij te Parijs, noch wat den prijs noch wat het gebruik aangaat, een gewone drank is, maakt hij hier den drank der behoefte uit, van welken men in alle huishoudens gebruik maakt. Het vat wijn wordt in den kelder opgeslagen, gelijk in Duitschland de ton bier; men spreekt van zijnen Medoc, als van een' gemeenen drank; en intusschen komt hij thans ten minste op twee roebels de slesch. Men drinkt hem niet uit kelkjes, maar, als in het hartje der wijnlanden, uit bierglazen. Zoo gij den bediende een glas water vraagt, hij brengt het u met wijn gemengd, of biedt u de | |
[pagina 212]
| |
flesch naast de water-karaf aan. De Oporto-wijn doet denzelfden dienst als de Bourdeaux; hij is drank der behoeste. Ik spreek niet van de kelderlijst der rijken en lekkerbekken; van Château-Margaux, Château-la Fîte, Côte-rôtie, Hermitage, Chambertin, Clos-Vougeau, Cahors, Constantia, Tokaijer; noch van huizen, waar, op gezelschapsdagen, de Château-Margaux als gewone wijn wordt voorgediend, en de fijne wijnen naar evenredigheid. De huisvader uit den middelstand zal eene flesch Château-Margaux opzetten voor den vriend, die den maaltijd met hem komt deelen; voor een genoodigd gezelschap zal hij welligt het gebraad van een glas Madera doen verzeld gaan. Op een ander tijd zal hij vin de Graves of de Sauterne voor de liefhebbers doen voordienen, of wel op het nageregt een glas Malaga, of eenigen zoeten wijn voor de vrouwen. In het Noorden heeft men het gebruik, om, alvorens zich aan tafel te begeven, de maag te prepareren, en den honger op te wekken door een teugje likeur. Tweemaal 's daags wordt hetzelve iederen gast aangeboden. Men doet er iets om te eten bij. Op gezelschappen is het eene volkomen tafel van lekkernijen, gedroogd, gerookt, gezouten, gekruid, gebakken visch, of eenig warm en ligt geregt. Alles wordt staande en met de vork gegeten. Dit ligte voorspel zou in Duitschland een volkomen maaltijd zijn, en in sommige provinciën voor een bruiloftsmaal kunnen bestaan. In huizen van middelmatige fortuin zet men niet minder dan vier schotels van dit slag rondom het likeurkeldertje op. Laat ons tot de keuken overgaan. De voornaamste artikels zijn niet duur te Petersburg: de boter, het vleesch, de visch, het wild zijn voortbrengsels van het land, en bevinden er zich in overvloed; intusschen zijn ze er niet goedkooper dan te Parijs, en het bijkomende vermeerdert de dagelijksche uitgaaf geweldig. Men houdt zich niet, als te Parijs, te vrede met hetgeen de grond en het saizoen opleveren. De ingemaakte kool, gedroogde erten en verschillende grutters-waren, die het voornaamste voedsel der inboorlingen vormen, zijn van weinig gebruik voor | |
[pagina 213]
| |
de tafels van den middelstand. Gedurende het geheele jaar brengt de nijvere Russische tuinier in de burgerhuizen versche groenten uit zijne broeibakken; spinazie, bloemkool, peul- en aardvruchten van allerlei soort voor de voorname schotels en voor de soep. Op dagen van groot gezelschap kan men zich dop-ertjes, peulen, aspersies, versche komkommers bezorgen, zelfs in de maanden November, December en Januarij. De groene saladen en radijzen ontbreken bijna nooit. Alle deze waren, die in Duitschland en Frankrijk lekkernijen zouden zijn, zijn vrij gewone assiëtjes in Rusland; en schoon de nijverheid deze voortbrengsels in overvloed oplevert, laten vele niet na tot eenen verbazenzenden prijs te stijgen. Ik heb in de maand Januarij een pond peulen en dop-ertjes met vijfentwintig tot dertig roebels, een komkommer met drie tot vier roebels zien betalen. Al dit fijne werk maakt eene leefwijze zeer duur, die eenvoudiger kon zijn, zonder op te houden goed te wezen. Maar men wil vergeten dat men in Rusland is; de duurte der schotels moet aan de hoedanigheid der wijnen beantwoorden; alles stemt overeen. Men moet zich in het midden van Europa wanen; dit is eene misleiding, in welke men zich wenscht staande te houden. Het bijkomende is niet geschikt om haar te vernietigen. Het gewone brood is even zoo blank, even zoo wel uitgebakken als te Parijs. De salade wordt met de fijnste olie van Provence of Italië gesaust; men gebruikt die ook tot het bakken, en de lekkerbek tast omtrent hare hoedanigheid niet mis. De Parmasche kaas is in alle keukens eene onontbeerlijke behoefte; men zet de Italiaansche makaroni nimmer op, zonder er haar reukwerk bij te doen. Niets gemeener dan dit artikel. Eene huishoudende vrouw spreckt van hare Parmezaan, gelijk men in Duitschland van zijnen voorraad van uijen of pieterselie zou spreken. De Engelsche, Hollandsche, Zwitsersche kazen zijn een gewoon nageregt. Maar, zoo men een kiescher wil inrigten, vindt gij er de Stettinsche appelen, de Fransche bergamot en renet, de Leipziger borstorf, de Moskouër doorschijnende appelen, | |
[pagina 214]
| |
de heerlijke appelen van Astrakan, de druif uit de Krim, de ananas, de perzik en abrikoos uit de trekkasten van Petersburg. Ik heb in de maand Februarij bij den Confiturier pecqueur ijs van aardbeziën zien gereed maken, van welke eene dame hem eene volle mand gezonden had. Aardbeziën gemeenzaam genoeg in de maand Februarij om er ijs van te maken!.... De citroen, de oranjcbloesem en vanilje laten hunne geuren in pastei, room en ijs van allerlei soort vernemen. De middelklassen der inwoners onthouden zich niet te eenemaal van deze waren, omdat men nageregt, en des weeks één eetgezelschap noodig heeft. Om de voortbrengsels van zoo vele landen en luchtstreken op de tafels van Petersburg bijeen te brengen, moet de gebruiker natuurlijk de kosten des vervoers en de winsten van den handel dragen. Derhalve is eene soort van voedsel, die niet door het land opgeleverd wordt, noodwendig zeer kostbaar. De rijken maken in alle landen groote vertering; maar de middelklasse, die overal elders zijn voedsel uit den eigen grond trekt, trekt het hier van zeer verre, en betaalt hare verzotheid op vreemde voortbrengsels met klinkklaar goud. Deze zelsde schaal is toepasselijk op het geheele overige bestaan. In deze zelfde huizen bestaat de gewone en dagelijksche verlichting uit waskaarsen. Het smeer wordt niet gebruikt dan in de keuken en ten dienste der knechts. Alle de huishoudingen van den middelstand, welke ik heb leeren kennen, bedienen zich enkel van was, dat niet meer een voorwerp van weelde, maar van noodzakelijkheid is. Zegt niet, dat Rusland het land der honigbijen is: de waskaarsen zijn met zoo duur te Petersburg als te Parijs. In deze laatste stad zouden huishoudingen van denzelfden stand zich van dezelve niet, dan voor de speeltafels en op feestdagen, bedienen. In het stuk van meubels is er geene hoofdstad, zonder Londen uit te zonderen, waar het acajou-hout zoo gemeen is. Tafels, stoelen, kasten, huisraden van allerlei slag, zijn uit dit hout gemaakt, en stofferen het nederig | |
[pagina 215]
| |
verblijf van het burgerlijkst mannetje. Daar het maakloon hetzelfde is voor alle soorten van hout, geeft men het acajou de voorkeur, als hebbende eene inwendige waarde. Dat is waar; maar de rest des huisraads wordt er te duurder door. Ook vindt men in de winkels geen' enkelen koperen of tinnen kandelaar, geen enkel kasje, of doos, of vaas, of eenig voorwerp om op eene tafel te zetten, welks onderste niet met groen laken bekleed is. Een ander geweldig bezwaar voor den inwoner van Petersburg is de noodzakelijkheid om rijtuig te houden. De man van denzelfden rang, van hetzelfde inkomen, van dezelfde bezigheid, die te Parijs zou te voet gaan, moet hier eene koets gebruiken; de afstanden vorderen het. Deze afstanden en deze rijtnigen slepen een grooter aantal van bedienden met zich: buiten den koetsier, heeft men een' knecht noodig om het rijtuig te verzellen, en zoodra men meer dan één' bediende noodig heeft, neemt derzelver aantal boven alle evenredigheid toe. De werkzaamheden worden, even als in groote huizen, onder hen verdeeld, en zij vereenigen de trotschheid met de luiheid. Bij de Russische heeren, die tot honderd, tweehonderd en meer onderhouden, strekken zij enkel om vertooning te maken. Bij den middelstand vormt men zich naar dezen. En aldus is het gebruik, om vele, ledige of half-ledige, huisbedienden te hebben, algemeene regel geworden. Eene huishouding, die te Petersburg drie mannelijke en even zoo vele vrouwelijke dienstboden houdt, zou, met dezelfde inkomsten, in Frankrijk niet meer dan twee houden, en in Duitschland alle twee vrouwelijk. Een knecht, elders dan in Rusland, is te gelijker tijd kamerdienaar en lakkei; hij bedient aan tafel, en doet de boodschappen buiten 's huis. Eene dienstmaagd is teffens keukenmeid en werkmeid; zij verrigt al de werkzaamheden, die tot last der vrouwen komen. Te Petersburg heeft, van drie knechts, de een niets te doen dan het stof af te schuijeren, al wandelende van kamer tot kamer; zijne taak afgewerkt zijnde, kleedt hij zich, en trekt witte zijden kou- | |
[pagina 216]
| |
sen aan, om aan tafel te bedienen. Een ander staat achter op de koets; een derde snorkt of verveelt zich in de antichambre, of wel hij breidt kousen, om den tusschentijd van den eenen tot den anderen dut aan te vullen. De vrouwelijke dienstboden volgen nagenoeg hetzelfde stelsel. Gelijke mildheid dient tot schaal in de kleeding. Gelijk zij altijd van vreemde bereiding is, kost ze noodzakelijk meer dan in Duitschland en Frankrijk. Ik spreek hier niet van den tooi der vrouwen; wat dien der mannen betreft, de frak van Fransch laken kost misschien zoo veel op de plaats zelve, als die van Engelsch laken te Petersburg; maar hij is ook van eene hechtheid om viermaal zoo lang te duren als die het hier gebruikelijk is te dragen. Het behoort tot den toon, eenen rok niet langer te dragen, dan hij den glans der nieuwheid behoudt. Den gloed eenmaal verdoofd zijnde, gaat hij over in handen van den bediende. De Engelschen zijn volmaakt achter deze Russische verkwisting: ook bereiden zij voor deze hoofdstad een bijzonder laken, dat niets van de hechtheid der Engelsche stoffen heeft, en dat zij Russisch laken noemen. Vaste gezelschappen zijn onmisbaar te Petersburg: het is het minst kostbare en minst belemmerende middel om zijne betrekkingen met kennissen te onderhouden: anders zou men zich welhaast geheel beroofd zien van zijne vrienden, uit hoofde der afstanden. Het zou zeer veel kost baarder zijn, in eene herberg te onthalen, wie men belang heeft te vriend te houden. Buitengewone noodigingen berooven u, voor geheele dagen, van uwe bedienden, en het is tijd verloren, zoo bij toeval de personen, welke gij bij u wenschte te hebben, elders hun woord gegeven hebben. Hoe stil de trein uwer huishouding zijn moge, gij zult ten laatste eenen dag in de week bepalen, om gezelschap te zien. Bovendien draagt men steeds zorg, eenige plaatsen aan zijne tasel open te houden, het zij voor eenen onverwachten gast, het zij voor den vriend, die zichzelven noodigt, om vertrouwelijker bijeen te zijn. Men kent hier de karigheid | |
[pagina 217]
| |
van sommige streken in Duitschland niet. De meester des huizes zoekt zich niet te ontdoen van den genen, die hem tegen het uur van den maaltijd komt bezoek geven; hij noodigt hem van goeder harte, en laat hem geen paar uren later eten, om, uit staatsie, eenige schotels boven het gewone op te zetten. - De kransjes en vaste dagen, welke de dagelijksche gastvrijheid onontbeerlijk maakt, hebben natuurlijk invloed op de inrigting der woning: men behoeft eene of twee vertrekken meer, om de eetzaal te plaatsen en voor de speeltafels. Na den maaltijd kan een gast er niet van tusschen, eene partij boston te spelen, en ieder goed huishouder houdt altijd eene som achter de hand tot dit gebruik. Uit dit alles volgt, dat er porselein, glaswerk en tafelgoed naar evenredigheid noodig is: de rijken hebben zilverwerk; de overigen houden zich met pleet te vrede. In het voorjaar houden de gezelschappen op, en de grooten, om van de eerste schoone dagen gebruik te maken, begeven zich naar hunne goederen, of naar hunne landhuizen. De stad wordt eenzaam. De venster-gordijnen worden weggenemen; de lusters in linnen gewikkeld; de stoelen, de divans met hunne overtreksels bedekt. Men huurt een buiten, op vier, zes tot tien wersten van de stad, al ware het ook slechts eene boerenhut, en al had het voor allen landvermaak slechts de nabijheid van eenige denneboomen. Het is een zeer geoorloofd genot, in een land, waar een winter heerscht van bijna acht maanden; maar het is kostbaar: het is dubbele huur, en somtijds dubbele huishouding. De man uit den middelstand meent het niet te kunnen missen, omdat de eenvoudige burger zich dit vermaak niet ontzegt. Men vindt het welvoegelijk, onmisbaar, te doen zeggen: ‘Mijnheer is buiten.’ Aldus is het, dat de ladder der wezenlijke of der kunstbehoeften te Petersburg in allen deele vrij grooter sporten heeft dan in andere steden, zoo wel voor de tafel, als voor de huisvesting, het menbelement, de kleeding, en al wat de leefwijze betreft. De rekening gemaakt zijnde, zou het gewone leven te Petersburg te Parijs naar luxe en ver- | |
[pagina 218]
| |
kwisting zweemen; intusschen zouden deze luxe en deze verkwisting te Parijs vrij minder kostbaar zijn. Het gewone leven is daar oneindig eenvoudiger; maar, schoon men dit te Petersburg aannam, het zou er nog altijd veel duurder zijn, omdat het ten deele uit vreemde voortbrengsels moest bestaan. Dezelfde volksklassen in beide landen volgen in geenen deele denzelfden trein, ten aanzien der behoeften en uitgaven. Twee huizen, het eene Fransch, het andere Russisch, hebbende, de evenredigheid zijnde in acht genomen, dezelfde inkomsten, zullen op eene zeer verschillende wijze leven: dat van Parijs burgerlijk; dat van Petersburg op zijn groote heers. Aan alles herkent men in Petersburg eene stad, door de rijken gevormd. De middelstand heeft derzelver kunstbehoeften overgenomen, en de leefwijze is daardoor buitengemeen kostbaar geworden. Dezelfde huishouding, die in 1794, naar de berekening van den Heer van storch, fatsoenlijk kon leven van 2950 roebelsGa naar voetnoot(*), had in 1805, naar de berekening van den Heer van reimers, ten minste het dubbel, dat is te zeggen 6000 roebels, noodig. Thans zou men voor denzelfden staat des huizes tusschen de 8000 en 9000 moeten te koste leggen. Dan nog zou men zich moeten te vrede houden met éénen bediende, en veronderstellen, dat er geene kinderen waren op te voeden. Alles is in prijs gestegen, van het acajou-huisraad tot den takkebos, die in de kagchel gestoken wordt; van de equipage tot het sineersel voor de raderen. Vele artikels zijn verdubbeld, sommige verdrie- en vierdubbeld; en hetgeen naar evenredigheid vermeerderd is, is de weelde, is de oneindigheid van ingebeelde behoeften. Eene huishouding, 10,000 roebels verterende, is heden ten dage eene zeer middelmatige huishouding. | |
Met feest ten hove.De almanak wijst eenen feestdag aan; de koetsen rollen van alle kant, gevuld met heeren in uniform, met ordes- | |
[pagina 219]
| |
linten, kruisen en sterren; schitterende livereijen omringen de rijtuigen. Ik kleed mij, want het is ook mijn feestdag; maar ik steek noch den degen op zijde, noch de klak onder den arm. Op het plein, dat voor het winter-paleis ligt, bevinden zich zes- tot achthonderd koetsen op eene rij geschaard. Ik neem mijne wandeling langs en tusschen de rijtuigen door; geen ontsnapt mij; ieder krijgt een' blik; ik ga schrede voor schrede; is het om het schoon vernis en het schilderwerk der gala-koetsen te bewonderen, of de wapenschilden met den wijden mantel of de kroon te bestuderen? De aanschouwers nemen mij voor een' koopman in rijtuigen. Is het om die schoone gespannen, die kastanjebruine, gele, graauwe, geappelde en getijgerde, met lange manen en ongeknotten staart, te onderzoeken? Het is een paardentuischer, bijt men elkander in het oor; of iemand, die op paarden verzot is. Ik zal mij tegen dezen laatsten titel niet verzetten; want is er onder de wezens, die de aarde betreden, iets te vergelijken met dit fiere en edele dier, dat met kracht en leerzaamheid de schoonste en keurigste formen vereenigt? Intusschen bevindt zich op het plein iets schooners, iets volmaakters; het is de mensch! Gedurende dat de heeren hun hof in de groote zaal maken, zie ik in de ruime lucht, op dit plein, zes- tot achthonderd koppen pronken, de een al schilderachtiger dan de ander. Het is eene schoone galerij van Russische koppen, die dezer koetsiers! Ziedaar een, die een denkbeeld van jupiter op zijnen troon kan geven. Ziedaar wenkbraauwen, wier fronseling een bliksemstraal moet zijn; een blik van deze oogen moet verstijven, ter neer slaan, verbrijzelen. Verzekerd van zijne kracht en van de snelheid zijns wils, houdt dit magtige hoofd zijne bliksems in het diepste der oogholten terug; het laat ze sluimeren, om hen niet te verschrikken, die hem naderen. Het hangt onachtzaam op den schouder, en houdt de vlotte teugels van verre in het oog. Een | |
[pagina 220]
| |
dikke baard, heerlijk gekruld, daalt neder van de breede kin, en spreidt zijne vlechten langs de borst. Welke krachtige nek! welke pijlers van spieren, die van tusschen zijne schouders rijzen! Het is de kop van een' koetsier, maar het is eene ware studie. Plaats hem waar gij wilt, overal zal dezelve eerbied wekken. Hoe kennen deze paarden de hand, die hen bestiert! Gezeggelijk voor den toom, trappelen zij van ongeduld, en zien van tijd tot tijd om, om naar het teeken des vertreks te vernemen. Maar de man bemerkt, dat ik hem gadesla; hij verlevendigt zijnen blik: rijtuig, paarden, straat, alles schijnt zich te bewegen; ik ontwijk en verdwijn. Ziedaar een kop, zoo als men het hoofd van mozes teekent. De baard langer, minder gekruld, breedere vlechten, die zich óp de borst in twee splitsen. Wat eerbiedwekkend en bezadigd oog! Men zou zeggen, dat de man op een wetboek peinsde voor de koetsiers van het heelal! Zoo hij ooit de wetgever voor die van zijnen stam wordt, zou men aan zijn standbeeld, in plaats der twee tafelen van den Israëliet, eene zweep ten kenmerk kunnen geven, en dit standbeeld zal ontzag gebieden. Inderdaad, zoo ooit de wereld met een dergelijk wetboek moet verrijkt worden, het moet door de Russen worden vervaardigd. Geene natie kent de paarden beter. Wanneer ik een hunner zijn paard zie berijden, meen ik de fabel der Centauren verklaard te zien; de man en het paard zijn één. De Rus kent volkomenlijk de hebbelijkheden, de zeden, het bijzonder karakter dezes diers. De Rus speelt met zijn paard; hij tergt het, en vergunt het allerlei soort van verregaande dartelheden met de tanden en de voeten, waartegen hij zijne handigheid stelt, en waarover hij zich nooit vertoornt. Hij spaart het voeder niet. Na eene lange vermoeijenis, haver naar verkiezing, en niets dan haver. Maar hij is ook streng op de te vervullen pligten, en van eene onverbiddelijke regtvaardigheid in de wijze van hem te bestieren. Nooit een slag te onregter tijd, zelfs geene bedreiging. Onder zes paarden, welke hij | |
[pagina 221]
| |
ment, wordt het luije, het weerspannige, het heete, het zwakke, elk verschillend behandeld: geene straf, geene belooning, bij toeval en zonder onderscheiding uitgedeeld. Slaat een paard aan het hollen, de menner wijkt niet voor zijne pogingen. Hij wil de drift door zijne koelbloedigheid verwinnen, om zijne meerderheid niet te verliezen. Vast op zijnen zetel, bestuurt hij de teugels, en doet ze het woedende dier, te midden van deszelfs uitgelatenste vervoeringen, gevoelen. Hij stuurt het weerspannig beest tegen geenen muur; dit zou geen beteugelen, het zou zijn zijne onmagt bekennen en zijn gezag op het spel zetten; hij laat het al zijne magt uitputten, en wanneer het eindelijk buiten adem is, herneemt de schrandere geleider zijne regten; de regtspleging is verschrikkelijk; het beest krimpt onder de onverbiddelijke zweep, en komt zacht als een lam in den stal terug. - Deze man met zijn' mozes-kop fluistert tegen zijne paarden; hij vleit ze, en op eenen afstand van vier roeden verstaan ze hem, en brieschen van vreugde. Ik zie een' anderen, wiens kin het sieraad van den volwassen man nog niet draagt. Doorschijnende en dunne vlokken beproeven, zich rondom zijnen mond te krullen. Het dikke hoofdhaar stoffeert zijne slapen en wangen. Het bruin, door rozenrood opgeluisterd, schittert op het aangezigt van dezen jongeling. Het is het hoofd van hercules van farneze. Doch naar welken kant ik mijne schreden wende, eene menigte modellen van dezen aard treft mijn gezigt. Welke nekken! welke hoofden! men zou ze allen moeten afteekenen, om een denkbeeld van dit plein te geven. Het beroep van koetsier vordert overal kracht met tegenwoordigheid van geest, behendigheid met moed vereenigd; eigenschappen, die, in hoogere standen, eene zeldzame werking zouden doen. De Russische koetsiers vereenigen deze eigenschappen in eene uitstekende mate; ik heb het reeds gezegd, zij zijn geboren koetsiers. De schoonheid van deze klasse van menschen mag een groot denkbeeld van het physiek der Russen geven. Men moet intusschen in | |
[pagina 222]
| |
het oog houden, dat de koetsiers der groote heeren uitgelezen mannen zijn, en dat de uiterlijke gedaante grootelijks in aanmerking komt bij derzelver keuze. Het oorspronkelijke van het nationale kostuum verhoogt daarenboven de schoonheid hunner gestalten. Geef hun, in plaats van mutsen, gegaloneerde hoeden; in plaats van hunne baarden en dikke haarbossen, geschoren kinnen, halsdoeken, gepoederde haren en lange staarten; in het kort, in plaats van hunne gegordelde kaftanes, gepassemente livereijen: geen jupiter, geen mozes, geen hercules van farneze meer! Gij zult de kracht, de lenigheid, de vlugheid dezer eerbiedwekkende gedaanten niet meer herkennen. De Keizer zelf huldigt den smaak der natie, door zich, uitgezonderd bij plegtige gelegenheden en op gala-dagen, van koetsiers in Russisch kostuum te bedienen. Den schoonen ilya, zijnen koetsier. ziende, zegt men: Ziedaar den meester, het model der koetsiers! De leeftijd, die de jongelingschap voorafgaat, biedt ook zijne modellen op deze plaats ter bezigtiging; de Jockeijs worden zeer jong aangenomen. Daar zij de noodige vastheid in de beenen niet kunnen bezitten, bindt men hen met riemen aan de beide zijden van het zaal vast. Het is smaak bij de heeren, ze jong te hebben. De helderheid hunner stem, die zich gedurig verheffen moet om de voorbijgangers te waarschuwen, is misschien de beweegreden om ze dusdanig te verkiezen. Zij zien er geestig uit, schitteren van gezondheid, en zijn vol guiterij Het frissche der kindschheid wordt verhoogd door de gouden vlechten, die deze bevallige kopjes insluiten Het is zuiver goud, dat rondom hunne slapen schittert; men vindt het, maar donkerder, in den baard, en kastanjebruin in het hoofdhaar, der volwassen mannen weer. Doch in elken leeftijd herkent men, dat de natie oorspronkelijk blond is. De volslagen zwarte hoofden (met volkomen zwart haar, baard en oogen) schijnen van elders af te stammen dan het geheel des volks. Ik raad den vreemdeling, verlangend om schoone kop- | |
[pagina 223]
| |
pen te zien, op eenen seestdag ten hove, het geheel der aangezigten te gaan opnemen, die zich alsdan voor het winter-paleis bijeen bevinden. Duizend verschooningen, mijne dames, dat ik mij zoo lang bij de koetsiers heb opgehouden! Ik heb vergeten u te waarschuwen, dat gij dit hoofddeel moest overslaan. |