Verhalen: de Zusters van Liefdadigheid; Jenny, het Bloemenmeisje; het Gevaar van een luimig Woord; de Keus van eene Vriendin; de Keus van eenen Echtgenoot, en de Boom van Catinat; allen geschikt, om de echte liefdadigheid, de bespotting en het gevaar, waarin zich ieder meisje stort, dat zich roekeloos boven haren staat verheft, of hare luimen botviert, de omzigtigheid in het verkiezen van vriendin en echtgenoot, en de standvastigheid der ware liefde, in het bekoorlijkst licht te plaatsen. De wijze van voordragt is even eenvoudig; de verhalen zeer goed zamenhangende; de zedelijke beginselen voortreffelijk en edel, zoodat dit werkje zijnen gevestigden roem, voor het vak der vrouwelijke opvoeding, volkomen staande houdt. Ook de Vertaling is even zoo getrouw en vloeijende, als in de vorige Stukjes, en de zes Platen, die dit Deel versieren, behoeven voor de oorspronkelijke in fraaiheid niet te zwichten. - Zonder te groote uitvoerigheid, kunnen wij niet wel een gedeelte der Verhalen overnemen. Wij kiezen dus liever, tot een voorbeeld, de volgende waarschuwing, door den Heer bouilly aan zijne Dochter, bij de voltooijing harer opvoeding, gegeven:
‘Wacht u wel, mijne Flavia, misbruik te maken van het regt om belang te verwekken en te behagen. Vergeet niet, dat de gelukkige leeftijd, die dat regt verleent, de berisping en wangunst tevens opwekt, en dat men, achttien jaar zijnde, niet meer kan rekenen op de verschooningen der kindschheid. Vergeet niet, dat het algemeen gevoelen zich op dien tijd verklaart, en dat hetzelve de hoedanigheden en gebreken, om zoo te zeggen, te boek stelt, waarvan het gevolg zich doet bemerken over het geheele volgende leven. Mogten uwe zedigheid en ingetogenheid u een vreedzaam genot vergunnen van de voorregten, welken het lot u heeft toegelegd! Volg die jonge onbedachten niet na, die, trotsch op hare eerste voordeelen, bedwelmd door den wierook, dien men haar rijkelijk toezwaait, doch die weldra vervliegt als eene ijdele schaduw, zich verbeelden, dat zij aller toejuiching wegdragen, en zich beijveren, om in het helderst licht te schitteren! De lentebloem, die onophoudelijk aan de zonnestralen blootstaat, verflenst en valt kleurloos af; terwijl die, welke langzaam bloeit in de schaduw van een zedig loof, hare frischheid lang behoudt en hen nog bekoort, die haar in den natijd zoeken.’