van een talrijk huisgezin tot zachtere deugden gevormd, (bl. 80) is waarlijk fraai. Dan de trotsche agamemnon is veel te schoon voorgesteld. Dat hij omtrent achilles eindelijk in de schuld valt, en hem het meisje, eerst zoo onbillijk ontroofd, nu wil teruggeven, is waarlijk geene deugd, maar verlegenheid voor hektor's wapenen. Slechts tweemaal verschijnt hij met glans in de Iliade, in het 10de Boek door zijne zorgvuldigheid voor de belangen der Grieken, en in het 11de door zijnen moed; elders zien wij hem naauwelijks medevechten, en hij wordt door diomedes stellig van gebrek aan moed beticht. (Il. IX. v. 39.) Daarentegen kan hij menelaus vermanen, om geenen Trojaan, zelfs geen kind in moeders buik, te sparen. (Il. VI. v. 55.) Bij het karakter van menelaus schrijft de Heer dorn seiffen helena's ontrouw aan de eenvoudige en eentoonige levenswijze der Spartanen toe. Hij is hier eene eeuw of twee drie met zijne gedachten vooruit; want lykurgus eerst vormde de Spartanen tot die eenvoudige zeden. Menelaus zou gewis voor de zwarte soep hartelijk bedankt hebben. (Men zie slechts het vierde Boek der Odyssée.) De doorslepene ulysses komt er ook best af. Hij wordt, als Held niet alleen der Ilias, maar ook der Odyssée, bijna als een Ideaal ter navolging voorgesteld, en geen woord van zijne doortrapte valschheid, zijne gedurige leugentaal, zelfs tot zijne beste vrienden, noch van den moord van dolon, tegen zijn gegeven woord, (Il. X.) gerept. Het deed ons meesmuilen, toen wij den Heer dorn seiffen het koddig tooneel
van het afrossen van thersites (Il. II.) met de grootste deftigheid en ernsthaftigheid, in den vorm eener Apologie voor ulysses, zagen verhalen. Maar wie twijfelt, of de leelijke thersites wel een pak slagen verdiend had! Waarom den armen ajax, daarentegen, alle andere deugden, behalve moed, ontzegd worden, begrijpen wij niet. Bij gelegenheid van het tweegevecht met hektor (B. VII) toonde hij zich ten minste edel en godsdienstig. Gevoel van eigene waarde belet hem het smeeken in de tent van achilles. (B. IX.) Hij is, als een waar krijgsman, altijd kort van stof. - Paris wordt, als inwoner van het reeds te weelderige Troje, over zijne verwijfdheid verontschuldigd, hetgeen wij goedkeuren. Doch wanneer de Schrijver zegt, (bl. 92.) dat wij hem wel verachten, doch niet op hem verbitterd