liefst nog geene huwelijkszangen. Zij zij ook met hare versjes niet al te gul, beware die meerendeels voor haarzelve, en voor het oog van een enkel in dit vak kundig en verstandig vriend. Zij late zich niet ter nederslaan noch al te zeer uitlokken door te overvloedigen lof. Ter nederslaan? Wij kennen een meisje, dat ook vrij gelukkig de kunst beoefende, toen hare kameraadjes nog met de pop speelden; men prees het kind al te zeer; een weinig ouder geworden, jaagde haar dit menigen blos aan; zij werd zulks moede, en was sinds voor de kunst verloren. Maar wij kenden ook nog eene andere; zij werd ook te vroeg en te veel geprezen, en raakte daardoor verloren, niet alleen voor de kunst, maar, hetgeen nog erger is, ook voor iedere maatschappelijke en huisselijke betrekking en genot. Het zou ons smarten, zoo een van beiden ook bij dit lieve jonge dichteresje het geval werd. Het hart, van een meisje vooral, is een zoo teeder bloempje. Die het opkweekt, gebruike de hoogstmogelijke voorzigtigheid. Onvergeeflijk toch is het, zoo men het beminnelijk plantje verderft of kwetst.
Dit lieve kind wordt reeds zoo jong door een aantal vrienden geprezen en bewonderd; zij werd reeds herhaalde malen door een Genootschap van Dichters aangemoedigd en beloond; een nog al aanmerkelijk bundeltje harer stukjes wordt nu reeds gedrukt, en bij inteekening aan een zeer talrijk publiek verkocht; hare beeldtenis versiert den titel, en - de Heer t. van limburg zegt in het voorberigt zoo veel, hoewel met weinige woorden. Een hard hoofdje inderdaad, en een wel uitmuntend kinderhartje, dat dit alles dragen kan! En echter kunnen wij van ons niet verkrijgen, om het lief en aardig kind iets te zeggen, dat naar afkeuring of berisping zweemen zou. Maar, wat den Uitgever betreft: wij herinnerden ons aan den grooten peirescius, die zijne denkbeelden zoo schielijk had weten te vermenigvuldigen, en zijne kundigheden tot zulk eene verbazende hoogte doen stijgen, dat op zijn zevende jaar zijn vader de opvoeding van zijn' jonger' broeder, een kind van vijf jaren, geheel aan hem overliet, met de bestiering van al hetgeen hem betrof. - ‘En was de vader even verstandig als de zoon?’ vroeg oom tobias.
Dan, er is geen regel zonder uitzondering. Er zijn inderdaad vroegrijpe vernuften. Wij lezen daar, op dezelfde bladzijde,