Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1813
(1813)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 321]
| |
Valvaise en Adelaïde, of de Zegepraal der Vriendschap over de Liefde, Tooneelspel in vijf Bedrijven, door Mr. Samuel Iperuszoon Wiselius. Voor rekening van den Schrijver. Te Amsterdam, bij J.S. van Esveldt-Holtrop. 1812. XI en 138 Bl. In kl. 8vo. f :-12-:Dit stukje behelst een geval uit het leven van den grooten gustaaf adolf, den roem van Zweden, en een' der grootste mannen van lateren tijd. Hetzelve is door den Heere wiselius op de leest van een Drama geschoeid, niettegenstaande hij in zijne Voorrede betuigt, dezer soorte van Tooneelpoëzij niet zeer gunstig te zijn. Onzes inziens past een Drama zeer juist voor het burgerlijke leven; maar zoodra men tot de kringen der Grooten nadert, bereikt men tevens het gebied des meer statigen Treurspels. Wil men dus de soorten, die alle op zichzelve goed zijn, volgens het juiste gezegde van boileau: Tous les genres sont bons, hors le genre ennuyeux, niet verwarren, en in elkanders regtsgebied doen treden, zoo behoort de edele daad van een' Vorst door de hooggeschoeide Tragedie opgeluisterd te worden. De edelmoedigheid van eenen augustus, titus of gustaaf adolf door het Drama te verheerlijken, zou beneden de waardigheid van plaatsen en personen zijn, en weldra het Treurspel geheel verbannen. Wij oordeelen echter daarom niet, dat het bij uitsluiting dus genoemde Tooneelspel, op het voorbeeld van sommigen, juist lage boert met edele gevoelens, en uitdrukkingen, die de hooge Treurspeldichter zich naauwelijks zou veroorloven, behoeve te verbinden. Deze gedrogtelijke verbindtenis, die b.v. het anders fraaije Tooneelstuk, Menschenhaat en Berouw, in de ellendige rol van pieter zoo deerlijk misvormt, vindt men ook hier, wel in eene mindere mate, maar toch als met opzet gezocht. Men zie het eerste Tooneel des derden Bedrijfs, 't welk in eene Klucht (Farce) zou geduld worden, maar zelfs in een Blijspel door eenen waren kunstregter met den sac ridicule, dont Scapin s'enveloppe, naauwelijks zou worden gelijk gesteld. Als Jut voor het hek staan, (bl. 102) is althans van geenen beteren stempel. De nietsbeteekenende, nuttelooze woordspe- | |
[pagina 322]
| |
ling des Konings (bl. 43) en het belagchelijke quiproquo op bl. 17 en 18, waar de Moeder van Fabrijken en de Dochter van rozen spreekt, (dit belagchelijke heeft echter niets van het haut-comique) heeft men misschien ook aan het verkeerde denkbeeld te danken, dat het Tooneelspel (Drama) eene gemengde dichtsoort is, die beide van het Treur- en Blijspel iets hebben moet. Het is echter geene gemengde, maar eene tusschenbeiden staande soort, welke noch kluchtige, noch heldhaftige, maar edele gewaarwordingen moet opwekken, en des noods fijne scherts, maar geene straattaal duldt. Dan, wij moeten het beloop van dit Tooneelstuk kortelijk opgeven. Gustaaf adolf, Koning van Zweden, is verliefd op eene Freule, adelaïde van gerenholm, Dochter eens overledenen Rijksgrooten, die in den twist van sigismond, Koning van Polen, en Zoon van jan, Koning van Zweden, met karel, deszelfs Oom, en Vader van gustaaf, over de Zweedsche troonsopvolging, de ongelukkige partij van sigismond gekozen heeft. Na den dood haars Echtgenoots is haar de terugkomst in Zweden vergund. Op de reis van haar landgoed met hare Dochter naar Stokholm, was haar leven met dat harer Dochter door valvaise, gunsteling en boezemvriend des Konings, gered. Daar zij echter onder den naam van van hachstein, en valvaise mede incognito reisde, beminden de jonge lieden (adelaïde en haar redder) elkander, zonder eenige kennis aan elkanders namen of omstandigheden. In één uur had deze liefde onuitroeibare wortelen geschoten. Alleran, Broeder van het meisje, hoort intusschen op de hoofdwacht van de liefde des Konings tot zijne Zuster spreken, geraakt daarover in woede, vliegt naar huis, en spreekt met de Moeder, die van alles onkundig is, over het geval. (De Moeder is ons wat al te onverschillig, de Zoon wat al te doldriftig voorgekomen.) In het tweede Bedrijf komt valvaise uit Rusland terug, waar hij den afstand van Finland voor den Vrede bedongen heeft. De Koning vertrouwt hem nu zijne boezemsinart, en tevens, dat adelaïde van gerenholm (welke valvaise onder dien geslachtsnaam niet kent) zijne zielsvoogdes is, welke hij heeft besloten te huwen. Valvaise wordt tot zijn' afgevaardigden in deze zaak benoemd. Hij komt dus ten huize van Mevrouw van gerenholm, doet haar gustaaf's voorstel, en vindt de Moeder natuurlijk zeer geneigd, | |
[pagina 323]
| |
Schoonmoeder eener Koningin te worden. Alleran, daarentegen, blijft nog wantrouwende, en vermoedt, dat er eene adder in 't gras schuile; reeds in den aanvang van het gesprek meende hij valvaise te verworgen, doch vergenoegt zich, op zijnen ouden adel te stoffen. Valvaise moet intusschen aan adelaïde alléén nog het voorstel doen. Zij verschijnt. Welk een tooneel! Minnaar en Geliefde ontmoeten elkander. Hij, ondertusschen, denkt, na het eerste oogenblik van vervoering, terstond aan zijne vriendschap en pligt; maar zij wil van gustaaf niet hooren. De nooit smeltende sneeuw van Spitsbergen zal mij aan uwe zijde eene altijd groene vallei, de drijvende rotsgevaarten zullen mij welige wijnbergen, het krijtend gehuil der hongerige beeren zal mij een vreugdegalm, de eeuwige nacht mij een koesterende lentedag zijn, als hij door uw bijzijn wordt verwarmd en opgeluisterd. Neen! zóó sentimenteel hebben wij nooit iets gezien. Zoo het er eens toe kwam... maar het zou niet lang duren; het minnende paar zou in die groene vallei, te midden dier wijnbergen en vreugdegalmen, en in dien koesterenden lentedag, weldra in elkanders armen bevriezen; want de 75ste Gr. Noorderbreedte verstaat geene scherts, en ontziet geene verliesdheid. Hoe geweldig steekt deze hoogdichterlijke taal ook af bij het boven aangehaalde bascomique! Eindelijk, te midden eener omhelzing, (die valvaise nogtans onbeantwoord laat) stormt de driftige Broeder binnen; valvaise vertrekt, zijne Geliefde bezwijmt, en wordt straks bijna ijlhoofdig; alleran gaat den Koning van alles berigt geven, doch is reeds voorgekomen door christiern, Minister der Finantiën, een doortrapte booswicht, en benijder van gustaaf's Vriend, die op eene zeer zonderlinge, ja onwaarschijnlijke wijze, door het aanhalen van een pak met koperen platen en een medaillon, adelaïde's liefde is te weten gekomen. De Koning twijfelt echter nog, toen alleran binnen komt en de geheele zaak ontdekt. Nu verandert gustaaf's vriendschap in den geweldigsten toorn; hij stelt twintigduizend daalders op het lijf van valvaise, en beveelt een' ieder op levensstraf hem aan te houden. Duplaise echter, Secretaris van Staat, besluit zijn' weldoener valvaise te redden; hij verbergt hem in de kanselarij, doch christiern, die, als mede door den gedoemden beweldadigd, in het geheim wordt toegelaten, gaat onder een voorwendsel naar buiten, trekt den sleu- | |
[pagina 324]
| |
tel uit een hek binnen's huis, en sluit daardoor duplaise en valvaise beiden op. Daarop vliegt hij naar de hoofdwacht, waar erik, een getrouwe knecht van de gerenholms, behendig den slentel verwisselt, in haast den ongelukkigen Staatsdienaar in de kanselarij opzoekt, en hem tijd geeft, zich in eene kas achter papieren te bergen. Daar nogtans, hoezeer de wacht niets vindt, christiern echter zelf terug komt, met arendsoogen zoekt, en daardoor eindelijk valvaise ontdekt, zoo was deze zonderlinge sleutel-ruiling, en het wonderlijke sluiten in de kas, vrij overtollig, en moet slechts de waardigheid van valvaise, een' der helden van het stuk, verminderen. - In het vijsde Bedrijf, gewis het beste van het stuk, zit de Koning op den troon, omringd door zijne hooge ambtenaren; christiern nadert, op hoop van belooning, en ontvangt de twintigduizend daalders, zoo 't heet voor een' zijner bekenden, die de ontdekking gedaan heeft; Mevrouw van gerenholm komt op, en doet verslag van hare kennismaking met valvaise; deze komt geboeid met duplaise, en erkent zich schuldig; doch adelaïdevliegt naar binnen, en smeekt om genade; zij bekomt 's Konings woord, dat valvaise het leven behoudt, zoo zij gustaaf hare hand schenkt; dit doet zij, doch wil zich daarna terstond doorboren. Dit is zeer theatraal, doch tevens zeer weinig in de natuur. Maar nu lost zich alles op; de edele Koning, die allen slechts had willen beproeven, vereenigt de Gelieven, herstelt valvaise in zijne gunst, beloont duplaise, den Luitenant der wacht, en erik, doch wil christiern van duizend vademen hoogte doen nederwerpen, 't welk echter, op voorspraak, in eene eeuwige gevangenis veranderd wordt. De ordonnantie van twintigduizend daalders wordt aan adelaïde geschonken, ter uitdeeling aan behoeftigen. Ziedaar het beloop van dit Tooneelspel, waaruit men deszelfs voornaamste gebreken en schoonheden misschien reeds zal hebben opgemaakt. Om met de laatsten te beginnen: men ziet terstond, dat er veel handeling in het stuk is. Het behoort niet tot die koude zamenspraken, waar alles flechts in verhaal geschiedt, en welke men te huis even goed lezen, als zien spelen kan, noch tot die Melodrames, welke hun armhartig fonds door gevechten of ander groot Spektakel moeten goedmaken. Zoo men het noodelooze gewurm aan het hek uitzon- | |
[pagina 325]
| |
dert, is hier de middelmaat vrij wel getroffen; de herkenning van valvaise en adelaïde (bl. 70) kan eene treffende vertooning opleveren, zoo wel als het geheele vijfde Bedrijf. Vele uitdrukkingen, vooral van gustaaf, zijn voortreffelijk, b.v. het geheele eerste Tooneel des tweeden Bedrijfs, 's Konings antwoord aan christiern, die de burgers door een hoofdgeld drukken wilde (bl. 38, 39), en dat aan duplaise, die, hem de vereeniging van Finland met Zweden mededeelende, deze gelukkige overwinning doet voorkomen, als een geduchte voormuur om het Rijk te versterken (bl. 36). - Daarentegen zagen wij ook, dat het karakter van den grooten gustaaf adolf veel te zeer door drift heen en weêr geschokt wordt; daar toch een Koning, vooral een toenmalig constitutioneel Koning van Zweden, zich nooit het regterlijk gezag, en dat wel zonder verhoor, over éénen zijner Onderdanen mag aanmatigen. Valvaise is een schoon karakter; slechts bevalt het ons niet, dat hij, om eene genoegzaam onwillekeurige en straks gesmoorde opwelling van het natuurlijkste hartsgevoel, zich herhaalde malen voor des doods schuldig erkent. Ook de vriendschap heeft hare palen, en mag nimmer in laagheid ontaarden. Adelaïde is eene romanheldin in formâ. Duplaise is een zoo edel mensch, als christiern een verfoeijelijke schurk; Mevrouw van gerenholm is vrij zwak en overtollig; alleran verraadt, bij al zijn' adeltrots, kinderachtige ijdelheid, wanneer hij, in plaats van zich (bl. 135) over de wettige verbindtenis zijner Zuster met den braafsten man en 's Konings boezemvriend te verheugen, ter zijde mompelt: zij wordt toch geene Koningin van ZwedenGa naar voetnoot(*). Voorts begrijpen wij niet, waarom de Schrijver verkozen hebbe, aan drie zijner voornaamste personen (valvaise, duplaise en adelaïde) Fransche in plaats van Zweedsche namen te geven. Dit gebrek vindt men niet in een Tooneelstuk, uit dezelfde Geschiedenis ontleend, (de hoofdzaak toch is eene ware anecdote) in het IIIde Deel van het Zedelijk Tooneel (Amst. 1779) te vinden, en uit het Hoogduitsch van den Heere dalberg vertaald. De valvaise van dit stuk heet daarin | |
[pagina 326]
| |
walwais, duplaise wrangel, en gerenholm brahé, - dit laatste meer volgens de Geschiedenis. - Het zou ons te ver afleiden, beide stukken met elkander te vergelijken; ook is de beoordeeling reeds te breed uitgeloopen; maar het zal den liefhebberen der Tooneelpoëzij niet berouwen, bij dit stuk van den Heere wiselius ook dat van dalberg te lezen. |
|