Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1813
(1813)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijCrimineel Wetboek met Onderrigtingen en Formulieren. Aanduidende het verschil en verband van het Crimineel Wetboek met de vorige en oude wetten, de overeenkomst van de artikelen des Wetboeks met elkander en met die van andere Wetboeken. Behelzende de voorschriften, zoo van processen-verbaal als van andere acten, op te maken door de Regters in de Keizerlijke Hoven, in de Hoven van Zittingen en bijzondere Geregtshoven, door de Procureurs-generaal, de Keizerlijke Procureurs, de Regters van instructie, de Raadkamers, de Griffiers, de Vrederegters, de Prefekten, Onder-prefekten, Algemeene Commissarissen van Politie, Officieren der Gendarmerie, Maires, Adjuncten, Concierges, Deurwaarders, Gendarmes, en Veld- en Boschwachters. Bevattende almede de definitien van de letter der wet, de noodige aanmerkingen ter oplossing der moeijelijkheden, welke uit de uitvoering van sommige artikelen kunnen ontstaan, alsmede van de overeenstemmende decisien van Schrijvers. Besloten door een Alphabetisch en Ontledend Register, uitmakende het Crimineel Woordenboek. Een nuttig Werk voor alle de opgenoemde Ambtenaren, voor Advocaten, Avoués, Pleitbezorgers, Beoefenaars der Wetten, alsmede voor alle Burgers, die tot de functien van Gezworenen, en voor Krijgslieden, die in de bijzondere Ge- | |
[pagina 217]
| |
regtshoven kunnen benoemd worden. Door J.M. du Four. Uit het Fransch vertaald door Mr. J. van Koetsveld van Ankeren, Vrederegter van het Canton Schoonhoven. Iste Deel. Te Dordrecht, bij A. Blussé en Zoon. 1812. In gr. 8vo. f 2-4-:Uit dezen breedsprakigen titel zal de aard dezes werks duidelijk genoeg blijken. Het zal echter niet ongepast zijn hierbij op te merken, dat men door Crimineel Wetboek (Code Criminel) Wetboek van criminele instructie (Code d'instruction criminelle) verstaat, en dat hier over de manier van procederen in correctionele en criminele zaken gehandeld wordt. Voor zoo ver de werkzaamheden, aan de onderscheiden ambtenaren, op den titel vermeld, opgedragen, voor oud-Frankrijk ten deele - en voor de overige, met het Rijk vereenigde, Departementen geheel - vreemd en nieuw waren, is het eene lofwaardige onderneming van den Heer du four, dat hij deze ambtenaren eenige onderrigtingen mededeelt en met zijne meerdere kennis voorlicht en ondersteunt. De Schrijver volgt de orde des Wetboeks van criminele instructie, heeft ieder artikel, daarin voorkomende, doen afdrukken, en laat er dan zijne toelichtende aanmerkingen op volgen. Het grootste gedeelte van deze aanmerkingen bestaat in de opgave der overeenstemming of afwijking van de nieuwe wet met, of van, de oude. In dit opzigt is het werk zekerlijk voor de Franschen belangrijker dan voor ons, die met de oude wet nog minder dan met de nieuwe bekend zijn. Evenwel draagt eene dergelijke opgave altijd veel bij tot eene grondige kennis van den wezenlijken zin der wet, en kan dus voor de nieuwe Departementen geenszins als overbodig worden beschouwd. Verder zoekt de Schrijver eenige zwarigheden, over het regte verstand van deze of gene bepaling ontstaande, op te lossen, geeft te dien einde de gevoelens van andere Schrijvers in dit vak op, en licht niet zelden de meening van den wetgever toe door de aanhaling der beweegredenen (motiven) van de wet, zoo als dezelve door de sprekers van het Gouvernement, en door de Berigters der Commissie van wetgeving, bij het wetgevend Ligchaam zijn voorgedragen; terwijl, eindelijk, een genoegzame voorraad van formulieren de werkzaamheden der ambtenaren gemakkelijk maakt. | |
[pagina 218]
| |
Gaarne erkennen wij dus, dat dit werk, zoo als de aanprijzende titel te kennen geeft, nuttig is en veel goeds bevat. Het is echter niet te ontveinzen, dat het meer belooft dan het geeft. Dit is het gebrek van zeer vele hedendaagsche regtsgeleerde werken. De aanmerkingen zijn somtijds zeer oppervlakkig. Men houdt zich te veel aan eene bloote opgave der oude wet, waaruit de bepalingen van de nieuwe zijn overgenomen. Zelden dringt men tot den eigenlijken geest, tot de geheele nieuwe wetgeving in alle hare omtrekken, door, en, wanneer men verwacht over eenig artikel, dat niet duidelijk schijnt of voor onderscheidene uitlegging vatbaar is, eene grondige teregtwijzing te zullen ontvangen, vindt men zich zeer dikwijls te leur gesteld en treft hoegenaamd niets aan van hetgeen men zoekt en verwacht had te zullen vinden. De uitleggers vergenoegen zich veelal, met eenige losse aanmerkingen over zaken, die vaak geheel geene inlichting behoeven, en waaromtrent niemand twijfelt, met eene luchtige hand neder te werpen, en maken het boek uitgebreid en kostbaar, door de woorden van de wet, de onderscheidene Decreten, Besluiten, Decisien enz. letterlijk over te nemen. Wat nu bijzonder de onderwerpen, hier behandeld, betreft - zij, die andere, hier over uitgekomene, Commentariën (en bijzonder het Handboek van bourguignon, waaraan de Recensent in vele opzigten de voorkeur zoude geven; om van het uitmuntend, eerst onlangs uitgekomen en nog niet vertaald, werk van den Heer carnot thans niet te spreken) bezitten, kunnen dezen arbeid van du four wel ontberen. Wij, althans, hebben in dit eerste Deel weinig gevonden, dat ons eenig nieuw gezigtspunt, ter beschouwing van de wet, aanbiedt, of eenige zwarigheid of duisterheid uit den weg ruimt en opheldert. Ook zijn wij het in alles niet eens met den Heer du four, en hebben op dit Deel onderscheidene aanmerkingen gemaakt, waarvan wij er eenigen zullen opgeven. De werkzaamheden van den Procureur des Keizers, bij art. 32 des Wetboeks van criminele instructie voorgeschreven, hebben alleenlijk plaats, wanneer in cas van flagrant delict de daad lijf- of onteerende straf naar zich sleept. Van de zwarigheid, die zich hier opdoet, hoe de Procureur dadelijk zal beoordeelen, of het feit van dusdanigen aard zij? hoe hij zich in twijfelachtige gevallen, te dezen aanzien, behoore te gedra- | |
[pagina 219]
| |
gen? en van meer andere bedenkingen, bij dit artikel te maken, vindt men hier niets aangeteekend. De formulieren van processen-verbaal, welke de Schrijver heeft opgemaakt, hebben de eigenschap, dat zij niet zeer uitgebreid zijn; hetwelk, inderdaad, eene verdienste mag genoemd worden. Intusschen komen ons dezelve niet, in alle opzigten, volledig genoeg voor. Uit het proces-verbaal, op bl. 63 voorkomende, blijkt niet, dat er door den Procureur des Keizers eenige maatregel werd genomen, dat, terwijl men bezig was bij een' der verdachte personen onderzoek te doen, deszelfs complice inmiddels niet konde ontsnappen of de gestolene goederen verbergen; iets, hetwelk ons in het geval, hier voorgesteld, van het hoogste belang zoude hebben toegeschenen. Ook had uit dit procesverbaal moeten blijken, dat er eene sommaire ondervraging van den verdachten persoon nopens de aangehoudene goederen, volgens het bepaalde bij art. 35, had plaats gehad. Het gestelde van den Schrijver, dat de Procureurs des Keizers mandât de dépôt kunnen verleenen, ingevalle iemand op heeter daad betrapt wordt of de omstandigheden van het feit daarmede gelijk staan, komt ons voor niet in de wet gegrond te zijn; daar toch art. 45, waarop de Schrijver zich beroept, alleenlijk zegt, dat de verdachte persoon inmiddels in handen van de justitie blijft en état de mandât d'amener, hetwelk, naar ons inzien, juist het tegendeel aanduidt, want zoo dra er een mandât de dépôt is uitgevaardigd, houdt de verdachte op in staat van een mandât d'amener te zijn. Op de verklaring van den Doctor in de Heelkunde in het formulier van het proces-verbaal wegens gepleegden moord (bladz. 69 en volgg. voorkomende) zoude ook nog al iets zijn aan te merken. Deskundigen, althans, zouden zich met zulke gevolgtrekking, uit zulke praemissen opgemaakt, bezwaarlijk vergenoegen; schoon het ook waar zij, dat de vertaling hier niet volkomen naauwkeurig is. In de formulieren der processen-verbaal, door den Procureur des Keizers opgemaakt, laat de Schrijver telkens den Griffier van de Regtbank voorkomen, omdat, volgens hem, deze vorm voor de regelmatigste mag worden gehouden. Wij zijn, daarentegen, van oordeel, dat zulks met den geest en de bedoeling der wet geenszins overeenkomt. De werkzaamheden van den Griffier zijn gewoonlijk van zoodanigen aard, dat het de meening van | |
[pagina 220]
| |
den wetgever niet kan geweest zijn, om hem tegenwoordig te doen zijn bij de menigvuldige processen-verbaal, door den Procureur des Keizers op te maken. - Wij onthouden ons van meerdere aanmerkingen. De ambtenaren, die dit werk als een handboek verkiezen te gebruiken, zullen wel doen, om het niet blindelings te volgen, maar vooraf de bepalingen van de wet zelve te raadplegen. Zij zullen dan spoedig ontwaren, dat men onderscheidene zaken even goed op onderscheidene wijzen kan behandelen, en dat het steeds verkieslijk is de kortste en minst omslagtige manier te volgen, niettegenstaande de voorschriften van de Commentatores meestal tot het uitvoerige overhellen. Van dien aard is het gevoelen van den Heer du four, dat het verslag, door den Regter van instructie, volgens art. 127, aan de Raadkamer te doen, schriftelijk moet geschiedenGa naar voetnoot(*), omdat de wet vordert, dat er voorloopig communicatie van worde gegeven aan den Procureur des Keizers. De werkzaamheden der Regters van instructie zijn doorgaans zoo moeijelijk, dat het inderdaad van belang is, om dezelve niet noodeloos te vermeerderen. De wet spreekt nu niet van een schriftelijk verslag, en de aard der zake schijnt zulks ook niet volstrektelijk te vorderen. Het komt ons voor, dat art. 127 de uitlegging duldt, dat de Regter van instructie vooraf kennis moet geven aan den Procureur des Keizers, dat hij van die of die zaak verslag zal doen, door hem alle de stukken van het proces met een soit communiqué au Procureur Impérial ter hand te doen stellen. Deze is dan in staat, om over de gedane instructie grondig te oordeelen. Hij stelt nu zijn requisitoir, en doet hetzelve met de stukken weder aan den Regter van instructie toekomen, die daarop mondeling verslag geeft in de Raadkamer, daarbij voorlezende zoodanige stukken van het proces, als hem noodig zullen voorkomen. Deze afloop schijnt ons even regelmatig toe, en wanneer hij niet tegen de wet inloopt en tevens voldoende aan derzelver oogmerken beantwoordt, is hij ook de beste, omdat hij de minst omslagtige is, en de werkzaamheden van den Regter van instructie niet noodeloos vermeerdert. De vertaling is wel uitgevallen. Het beviel ons, dat de Heer | |
[pagina 221]
| |
koetsveld van ankeren de bekende kunsttermen veelal behouden, en aan dezelve boven eene gedwongene vertaling de voorkeur heeft gegeven. Op sommige woorden hebben wij, nogtans, eene aanmerking. De overbrenging van délit door wanbedrijf kwam ons niet gelukkig voor. Wandaad, wanbedrijf, zoo men dan al deze woorden mag gebruiken, zullen toch in de beteekenis weinig of in het geheel niets verschillen van misdaad, misdrijf. Hetgeen de Franschen in het strafwetboek door délit verstaan, schijnt ons niet dan gedrongen door een Nederduitsch woord te kunnen worden vertaald, en wij zouden daarom liever het woord delict, dat te voren reeds algemeen, schoon in ruimer beteekenis, gebruikt en verstaan werd, behouden. Dezelfde bedenking geldt ten aanzien van het woord correctionnel. De Vertaler brengt, in navolging van anderen, Tribunaux correctionnels, peines correctionnelles enz. over door Boetgeregten, boetstraffen enz. Het woord boete is eigenlijk eene geldstraf, en boeten duidt oorspronkelijk aan beteren, nadeel of schade vergoeden. Het gebruik heeft er een' veel uitgebreider zin aan gegeven, daar men niet alleenlijk zegt, eene beleediging met geldstraffe, maar ook met zijnen hals, met zijn leven boeten. Beide beteekenissen voldoen hier niet. Tuchtgeregten, tuchtstraffen zoude de voorkeur verdienen; schoon wij, om de reeds aangevoerde reden, liever het woord correctioneel, correctionele Regtbanken, correctionele straffen, zouden behouden. Wij zijn groote voorstanders van onze rijke moedertale; doch men handelt, naar ons inzien, verkeerd, wanneer men bij de invoering van nieuwe wetten, in eene vreemde taal geschreven, de kunsttermen, daarin voorkomende, in zuiver Nederduitsch wil overgieten. Men behoort, zoo veel mogelijk, woorden te nemen, die de zaak duidelijk uitdrukken, en zich bovenal naar den aard der tale te rigten. Dit hebben de Franschen ook moeten doen, en vanhier kan het somwijlen gebeuren, dat men, door zich minder aan de letterlijke beteekenis dan wel aan de zaak te houden, zich in het Hollandsch duidelijker en volkomener uitdrukt dan in het Fransch zelve. Van dien aard is het woord Procureur Impérial, dat hier, gelijk elders, door Keizerlijke Procureur wordt vertaald. Dit drukt eigenlijk de zaak niet genoegzaam uit. Het is toch geheel iets anders dan b.v. Notaire Impérial. Te voren zeide men Procureur du Roi; doch kiesche voren verdragen niet, Procureur de l'Empereur te zeggen. Men | |
[pagina 222]
| |
is hierom genoodzaakt geweest, in het Fransch van de juiste beteekenis, procurator Imperatoris, zaakgelastigde van den Keizer, af te gaan, en, alleen welluidendheidshalve, Procureur Impérial te stellen. In het Nederduitsch bestaat echter deze reden niet. Men kan hierin de oorspronkelijke beteekenis volkomen uitdrukken, en men zou dus dezen ambtenaar, in onze taal, Procureur des Keizers behooren te noemen. Het woord instruction, door inrigting vertaald, zouden wij liever door instructie overbrengen. Instructie van een proces geeft, naar ons oordeel, iets anders te kennen, en men verstaat het beter dan inrigting van een proces. De vertaling van mandât de dépôt en mandât d'amener door mandament van besloten hechtenis en mandament van dwangdagvaarding is niet vrij van willekeurig te zijn. Waarom noodeloos zoo ver van de oorspronkelijke beteekenis afgeweken? Beter zoude ons bevallen: bevel van bewaring en bevel van overbrenging. Eindelijk heeft de Vertaler, naar onze meening, eene feil begaan, door hetgeen de Franschen prévenu, inculpé en accusé noemen, zonder onderscheid, door het woord beschuldigde over te zetten. De beteekenis van deze drie woorden is in het Fransche Regt zeer verschillend, en het schijnt ons volstrekt noodzakelijk, deze verschillende beteekenissen ook in het Hollandsch te behouden. Of zoude onze taal zoo arm zijn, dat zij daarvoor slechts één woord bezit? Wij, voor ons, zouden geene zwarigheid maken, om prévenu door verdachte, inculpé door beklaagde, en accusé door beschuldigde te vertalen. Men kan, althans, nimmer het woord beschuldigde (accusé) bezigen, vóór dat er eene acte van beschuldiging is opgemaakt. Wij zouden dit onderwerp, dat in deze dagen niet onbelangrijk is, gemakkelijk kunnen uitbreiden; doch wij zijn ons bestek reeds te buiten gegaan, en stellen daarom de mededeeling van onze verdere begrippen hieromtrent liever tot eene geschikter gelegenheid uit. |
|