| |
| |
| |
Hollandsche schouwburg.
September, October, 1812.
De Min in het Lazarushuis is dit jaar op eene geheel vreemde wijze vertoond: alle de oude beproefde dienaars en dienaressen van thalia hebben zich zien vervangen door zeer jeugdige en in het vak van tooneelspelen bijna gansch vreemde kweekelingen. Dit heeft noodwendig een nieuw en misselijk geheel veroorzaakt, dat den ouden tooneelminnaren niet zeer amusant is voorgekomen. Wij moeten, hoe ongaarne ook, ons bij hunne verklaarde meening voegen, en openlijk bekennen, te gelooven, dat de schim van focquenbroch, zoo zij bij de laatste vertooningen van zijne Min hebbe geadsisteerd, hoogst verontwaardigd en bedrukt den gewijden kunsttempel zal hebben verlaten. De hemel beware ook elken liefhebber, zich veroordeeld te zien, een dusdanig spektakel weder bij te wonen!.... Apollo zal gewisselijk de vermetelen, die dit oude Hollandsche Blijspel, en vooral het vijfde Bedrijf, zoo verminkt hebben, ter neder bliksemen, zoo zij zich ooit weder aan dergelijk vergrijp mogten schuldig maken.
De Parodiën, welke als tusschenspellen gediend hebben, waren: Abuzar, De Keukenhelden, en Een Wisjewasje uit het Huwelijksleven (boertige navolging van Menschenhaat en Berouw.) De laatste heeft hartelijk doen lagchen. De Heeren van well, als Eulalia, en p. snorck, als Gravinne van Winterzee, hebben, door hun aardig en koddig spel, zich bijzonder onderscheiden.
De Speler is, volgens gewoonte, voortreffelijk uitgevoerd, en heeft niets te wenschen gelaten.
Aballino!.... De Heer kamphuizen heeft deze rol zoo meesterlijk uitgevoerd, dat men hem eene kroon heeft toegeworpen. Dank zij den fijne tooneelkenners toegebragt, die hem geroepen en gehuldigd hebben! Wij zelven zijn door zijn spelen zóó betooverd geweest, dat wij niets dan hem gezien, niets dan hem gehoord hebben; hetgeen noodwendig met zich brengt, dat wij thans geen breedvoeriger verslag, de verdere uitvoering van dit stuk betreffende, kun- | |
| |
nen geven. Wij zullen zorgen, in het vervolg ons niet meer zóó te laten wegslepen!....
De Broeders op den toets, Clementine en Desormes, Clemence en Waldemar, De Wildzang, Siegfried van Lindenberg, enz. zijn bij het publiek zoo wel bekend, dat wij omtrent de opvoering der gemelde stukken alleenlijk aanstippen, dat het ons is toegeschenen, dat er in deze afgeloopene maand meer geheel in het geven der stukken heeft plaats gehad, en over het algemeen de rollen beter gekend zijn geweest. De Wildzang, onder andere, is goed en met veel warmte gespeeld. Waarom de Heer beynink, als Swalbe in den Siegfried van Lindenberg, bij het lezen der publicatie, een' toon aangenomen heeft, meermalen op den kansel gebezigd, kunnen wij niet bevroeden. Is het spotzucht geweest? dan beklagen wij zijne zedekundige grondbeginselen; - of zucht tot behagen? dan heeft hij zijn doel deerlijk gemist, want geen mensch heeft hem kunnen verstaan. Hij verschuile zich niet achter een gering handklappen, dat op het oogenblik, dat wij aanhalen, hem te beurt viel. De achtingwaardige kunstenaar bloost over dusdanige toejuichingen.
Omasis is over het geheel goed gespeeld. De Heeren snoek en westerman begrijpen volkomen de rollen van Jozef en Jakob, en verdienen allen lof. Mejuffrouw grevelink doet de haar toegekende rol gelden, zooveel mogelijk is; dan zij kan weinig roem van dezelve oogsten, dewijl zij, door den oorspronkelijken Dichter zelven, veronachtzaamd is. Mejuffrouw kamphuizen heeft allerliefst de rol van Benjamin vervuld; men kan niet beter de zuive re zeden der vroegere wereld afschetsen, noch dezelve aan eerbiediger kinderliefde paren. Eéne aanmerking duide zij ons echter niet ten kwade: was het hoofdsiersel van Benjamin niet een weinig te vrouwelijk? wij meenen ja; de jonge Israëliten spreidden voorzeker meerdere mannelijke achtbaarheid ten toon. - De eer van deze vertooning, nogtans, komt, onzes oordeels, den Heere jelgerhuis toe. Heerlijk, heerlijk heeft hij ons den Simeon vertoond: gelaat, houding, spraak, alles maalde ons den door gewetensangst gemartelden mensch af. Bij de algemeene toejuiching, hem dien avond ten deel gevallen, heden de onze te voegen, is
| |
| |
voor ons eene zeer aangename verpligting, van welke wij ons volgaarne kwijten. Het zoogenaamde accessoire in Omasis is door de Directie mede zeer wel in acht genomen: de opkomst van Jakob en zijne zonen was aartsvaderlijk en plegtig. De vertrouwde van Almaïs alleen scheen ons niet zeer juist in kleeding toe, en stelde meer eene marchande de modes dan eene bewoonster van Egypte voor.
Eindelijk hebben wij dan onze groote tooneelkunstenaresse wattier-ziesenis weder mogen bewonderen! Semiramis heeft de loopbaan ontsloten, op welke wij hopen, dat deze in haar vak éénige en onnavolgbare vrouw, eene reeks van jaren, tot roem van Hollands Schouwtooneel, den kunstminnaar die genoegens bestendig mag doen smaken, welke hij sints eenen zoo geruimen tijd heeft moeten missen.
Hoe meesterlijk is Semiramis ons niet voorgesteld! - Ook de Heeren snoek en jelgerhuis hebben zich van de kunstrollen, met welke zij belast waren, wel gekweten; en de Heer westerman, alhoewel hij hier en daar ons te koud is voorgekomen, heeft mede schoone passages gehad. Mejuffrouw grevelink heeft veel vuur ten toon gespreid. In het vierde Bedrijf nogtans, door eene te groote drift bezield, heeft zij het tooneel met Ninias niet genoeg doen uitkomen; zijnde hare declamatie alstoen eenigzins onduidelijk geweest. Wij bedoelen:
‘Mijn liefde sprak; wat kan mij verder dierbaar wezen?
Diens vastgestelde wet bevat geen duisterheid;
Zij is de orakelstem, die mij onseilbaar leidt.
Hoe! Ninias herleeft? wel! laat hem herwaarts treden;’ enz. enz.
Deze aanmerking belge haar niet Wij zien met meer genoegen haar, en elk ander, door te veel vuur weggesleept, dan dat te weinig zielewarmte de handeling doet kwijnen.
Amelia, of de Hertog van Foix, is op verre na zoo goed niet opgevoerd. Wij willen (en dit zij eens voor altijd gezegd) zoo min mogelijk de eigenliefde van verdienstelijke fujetten kwetsen, en, volgens dat grondbeginsel handelende,
| |
| |
en uit bijzondere achting voor beproefde verdiensten, vergenoegen wij ons, den kunstenaar, wien men het kwalijk slagen der laatste vertooning van Amelia meerendeels te wijten heeft, alleen een' vriendelijken wenk te geven. Hij denke aan dezen regel van gresset:
‘Evitons un fardeau qui doit me surcharger.’
Beverley is een beter lot te beurt gevallen; ofschoon de vier eerste Bedrijven meest koel gespeeld, en mede zeer koel bij het publiek ontvangen zijn; hetwelk wij alleen den Heere steenbergen toeschrijven. Welke poëzij!... Wij moeten bekennen, dat er regt koddige verzen in dit Treurspel gevonden worden; b.v. (en er loopen nog veel misselijker uitdrukkingen onder) het gezegde van de zuster van Beverley: ‘Ik zoek gesprek met u.’ - Wij bewonderen desgelijks de bedaardheid, waarmede Beverley, nadat hij zijne dosis arsenicum of iets dergelijks gebruikt heeft, zijne wanhopige familie heel familiair toeduwt: ‘'k Heb mij te veel gehaast.’ - Hoe de vertooners van dit stuk met deze verzen te regt gekomen zijn, laat zich niet gemakkelijk bevroeden; zware studie alleen kan zulk barbarismus in het hoofd prenten.
Het vijfde Bedrijf van den Beverley is deftig vertoond: de Heer snoek was Beverley; zijn sterven heeft op ons een' diepen indruk gemaakt, ofschoon het ons een weinig te ijsselijk is voorgekomen. Ook heeft, naar onze meening, de lieve kleine Freubel meer kwaad dan goed aan het sluittafereel gedaan. Kinderen, wanneer zij eene bestudeerde houding aannemen, doen de illusie verdwijnen. Men late de natuur werken; deze dwaalt nimmer.
Hamlet is uitmuntend opgevoerd; alle de daarin spelende kunstenaars en kunstenaressen hebben op nieuw bewijzen van beproefde kunde afgelegd; wij maken allen een welverdiend en hartelijk compliment; waarlijk, men kan, zonder onregtvaardig te zijn, geen meerder emsemble verlangen. Deze vertooning is ook op eene wijze ontvangen en toegejuicht geworden, die Amstels kunstlievend publiek in allen opzigte eer aandoet.
Asschepoester is ook nog eens een paar maal komen kijken.
| |
| |
Dit niet onaardig Zangspel, hetwelk anders ook met een gewenscht ensemble uitgevoerd wordt, heeft ditmaal eenen nieuwen Ramir gehad, die het evengemeld ensemble danig in de pruimen geholpen heeft. De Heer struik moest, onzes bedunkens, zijn hof maar niet meer aan Euterpe maken; zij schijnt in het geheel niet met hem op te hebben; hij is en blijft bij haar l'amant malheureux. Mejuffrouw kamphuizen heeft haar Tambourin-solo nimmer zoo fraai gedanst als gedurende deze twee laatste representatiën.
De Minnehandel door de Vensters heeft nog al redelijk bevallen. Van het stuk zelve spreken wij liefst niet; het is ons magtig verward voorgekomen: deze verwarring kan nogtans, voor liefhebbers van zoodanige stukken, zijne aardige zijde hebben, wanneer men onverward speelt. Wij zullen tot eene nadere vertooning onze beoordeeling staken, wanneer wij hopen, het stuk zelve beter te begrijpen; hiertoe roepen wij de hulp van de Heeren neits en struik in; want, indien dezen niet duidelijker phraseren, moeten wij, nolens volens, daarvan afzien. De Heeren majofski, rombach en van well, Mejuffrouwen majofski en adams hebben alles gedaan, wat men van hunnen bekenden ijver kan verwachten. - De koren waren gekend, en de decoratie was uitmuntend.
Adolf en Clara heeft tot debut gediend van den Heere van hanswijk. Over het algemeen heeft hij ons wel voldaan, en wij gelooven, dat, met meerdere en wel dagelijksche oefening in den zang, hij door den tijd den Schouwbarg nuttig zal kunnen worden. Hij bezit reeds eene groote verdienste, namelijk die eener zuivere dictie. Mejuffrouw kamphuizen is zeer aardig in de rol van Clara. Wij hebben, wat den zang dezer Opera aangaat, onder andere opgemerkt, dat de schoone quatuor zeer slecht gezongen is.
Eindelijk heeft de zwangere berg eene muis, en wel eene muis van de kleinste soort, gebaard! dat wil zeggen, eindelijk heeft de Balletmeester, de Heer la chapelle, ons een stukje van zijn savoir-faire laten zien, door ons Venus gewroken door haren Zoon, of een Dag der Liefde, te vertoonen. Het lust ons, den liefhebberen, die de representatie niet hebben bijgewoond, een kort verslag van dit zoogenaamd anacreon tisch baliet-pantomime, en tevens van den indruk te ge- | |
| |
ven, dien de voorstelling op ons gevoel gemaakt heeft. Zij kunnen daarna zelve oordeel vellen, en hetzelve, des verkiezende, met de toejuichingen paren, die het kunstgewrocht des Heeren la chapelle, bij deszelfs einde, zoo eenstemmig en piepend vergezeld hebben.
Nadat eene lange, vrij droomige en weinig beteekenende ouverture gespeeld is, gaat de voorhang op, en laat een zwaar bezet arcadisch landschap zien; het beeld van Venus staat op schildwacht ter linkerzijde van het tooneel, terwijl Pan de surveillance ter regterzijde uitoefent en de Godin der Schoonheid niet onaardig aangrijnst. Het is nacht: de maan schijnt in het laatste kwartier, en haast zich met zulk eenen geaccelereerden marsch door het luchtruim henen, dat men, in minder dan vier maten muzijk, haar uit het oog verliest. Mercurius, en wel een regt benaauwde Mercurius, daalt met eenen onbegrijpelijken spoed neder, ontmoet Cupido toevallig bij zijn arrivement, en maakt, tot inleiding, een aantal onbegrijpelijke lazzis. Cupido zegt hem, hoewel wij sterk twijfelen of de anders slimme jongen hem versta, een zeer beleefd vaarwel; waarop Mercurius holder de bolder weer, en wel in de schuinte, de lucht insnijdt. Eene bende Arcadiërs verschijnt met pijl en boog, salueert Pan op eene zeer nederige wijze, danst wat in het rond, en gaat vervolgens op de jagt. Nu komen de meisjes; deze brengen haren goeden morgen aan Venus, springen zoo wat herom, en gaan den hort op, daar zij de naderende jagers vernemen. De jagende schaaphoeders verschijnen. Eenige parkietjes vliegen met den staart omhoog, tegen alle regelen der vliegkunst aan, door de lucht. De jagers doen hunne pijlen links in de hoogte snorren, en, ô wonder!.... de parkietjes tuimelen, apparent van den weerstuit, aan de regter zijde neder. Corniol, die het bolletje van dat jagende zootje schijnt, treft een' veelkleurigen vogel; dan, met denzelven opkomende, ten einde het publiek van zijne jagt-dexteriteit te
overtuigen, is de bonte luchtbewoner in eene oude zwarte kip herschapen! Thans verschijnt eene Arcadische schoone. Deze, volgens gewoonte, offert aan Venus. Onze behendige jager, die, van wege het nederleggen der zwarte kip, het regt meent te hebben, ieder naar zijne hand te stellen, speelt een weinig den beest, en sleurt de schoone naar Pan, maar ja wel! Cupido
| |
| |
komt tijdig op, en geeft den armen Pan, die van den Prins geen kwaad weet, zulk een' duchtigen stomp met een zijner pijlen onder den neus, dat hij in stukken raakt; blijvende alleen het onderdeel van Pan, tot ergernis van alle anti-panisten, in statu ut ante bellum. Hij dringt vervolgens den jager met zijne schoone naar Venus, kruipt achter het beeld, doet hetzelve retrogaderen, stelt zich in de plaats van hetzelve, vereenigt de gelieven, doet de achteruitgeschoven Venus haren stand hernemen, en vertrekt daarop met Mercurius, die hem met zijn lucht-carricle expresselijk komt afhalen. Men danst; het wordt op nieuw donker; de maan verschijnt, en wel met den vorigen spoed; de vrienden schijnen elkander een wel te rusten, buurman! aangename nachtrust, buurvrouw te wenschen, waarbij wij ons hartelijk slaapt wel! voegen, en - het ballet is uit.
Wat nu den in dit ballet voorkomenden dans aangaat, dezelve heeft niets bijzonder behagelijks voor den aanschouwer. Eene pas deux, door den Heer bretel en Mejuffrouw matrat gedanst, verdient nogtans uitzondering. Onze zeer verdienstelijke eerste Danseuse, Mejuffrouw polly de heus, heeft ons op eene oude, eigene, zeer bevallige pas deux vergaat, in welke de Heer corniol mede zeer fraai gedanst heeft. - De muzijk van dit ballet is ook zeer weinig beteekenende.
De familie köbler, die bij aanhoudendheid het publiek het grootst genoegen verschaft, en de toejuiching, waarmede men hare talenten ontvangen heeft, ten volle verdient, is juist van pas gekomen, om in den aanstaanden balletten-nood te voorzien; dan, met dit alles, blijft de toekomst in dezen hoogst duister. - Espérons! |
|