Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1812
(1812)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijReize van Jeruzalem naar Bethlehem, en beschrijving van laatstgenoemde stad.(Naar het Fransch van f.a. de chateaubriand.)
Wij kwarnen binnen Jeruzalem door de Pellegrimspoort. Bij deze poort staat de toren van david, meer bekend bij den naam van toren der Pisanen. Wij betaalden den tol, en gingen door de straat, die voor ons lag; vervolgens linksom slaande, tusschen eene soort van gevangenissen, welke men huizen noemt, kwamen wij, een weinig na den middag, aan het klooster der Latijnsche vaderen. Het was ingenomen door de soldaten van abdallah, die zich lieten opschaffen al wat hun aanstond. Men moet zich in den toestand der Vaderen van het Heilige Land bevinden, om een denkbeeld te hebben van de vreugde, welke mijne komst hun veroorzaakte. Door de tegenwoordigheid eens eenigen Franschmans dachten zij gered te zijn. Aan Vader bonaventura de nola, Gardiaan van het klooster, stelde ik eenen brief ter hand van Mijnheer den Generaal sebastiani, (Franschen Gezant te Konstantinopel.) ‘Mijnheer,’ zeide de Gardiaan tot mij, ‘de Voorzienigheid heeft u herwaarts gevoerd. Hebt gij reissirmans? Sta toe, dat wij dezelve aan den Pacha zenden; hij zal weten, dat er een Franschman in het klooster is gekomen; hij zal denken, dat | |
[pagina 271]
| |
wij onder 's Keizers bijzondere bescherming staan. Voorleden jaar dwong hij ons, zestig duizend piasters te betalen; volgens het algemeene gebruik waren wij slechts vier duizend piasters, en dat nog wel bij wijze van geschenk, schuldig. In dit jaar wil hij ons dezelfde somme afknevelen, en hij dreigt ons, geweld te zullen gebruiken, indien wij die somme niet opbrengen. Wij zullen genoodzaakt zijn, het gewijde vaatwerk te verkoopen: want sedert vier jaren hebben wij geene aalmoezen uit Europa ontvangen. Indien hierin geene verandering kome, zullen wij ons genoodzaakt vinden, het Heilige Land te verlaten, en aan de Mahomethanen het Graf van jezus christus af te staan.’ Ik rekende mij gelukkig, den Gardiaan dezen geringen dienst te kunnen doen. Intusschen verzocht ik hem, mij eenen keer naar de Jordaan te laten doen, eer ik de firmans, of vrijgeleiden, zond, om de moeijelijkheden eener altijd gevaarlijke reis niet te vermenigvuldigen; abdallah zou mij onderweg kunnen laten vermoorden, en de schuld op de Arabieren schuiven. Vader clement peres, een kundig, verstandig, beschaafd en aangenaam man, geleidde mij naar de kamer der pellegrims. Men bragt aldaar mijne pakkaadje, en ik maakte mij gereed, Jeruzalem te verlaten, weinige uren nadat ik er gekomen was. Terwijl ik naar het oogenblik van mijn vertrek wachtte, hieven de geestelijken een gezang aan in de kerk van het klooster. Ik vroeg naar de reden van dat gezang, en vernam, dat men het feest van den Patroon der Orde vierde. Thans herinnerde ik mij, dat het de vierde October (1806) was, de dag van den H. franciscus, mijn geboorte- en naamdag. Ik ging op het koor, en stortte gebeden uit voor haar, welke op denzelfden dag mij het leven had geschonken. Ik beschouwde het als een geluk, dat het eerste gebed, welk ik te Jeruzalem deed, niet voor mijzelven was. Met eerbied zag ik op deze geestelijken, die den lof des Heeren zongen, op | |
[pagina 272]
| |
den afstand van driehonderd schreden van het Graf van jezus christus; ik voelde mij getroffen op het zien van deze zwakke, doch onverwinnelijke krijgsmagt, welke alleen de bewaring van het Heilige Graf op zich had genomen, terwijl Koningen het verlaten hebben! De Vader Gardiaan liet een Turk komen, ali-aga genaamd, om mij naar Bethlehem te geleiden. Hij was de zoon van een Aga van Rama, wien, onder de tirannij van djezzar, het hoofd was afgehouwen. Ali was geboren te Jericho, thans Rihha genaamd, en hij zeide, Gouverneur van dat vlek te zijn. Hij was een man van verstand en moed, en ik had reden over hem voldaan te zijn. Al aanstonds deed hij mij en mijne bedienden het Arabische met het Fransche gewaad verwisselen: gewaád, eertijds zoo veracht bij de Oosterlingen, doch hetwelk thans eerbied en vreeze inboezemt. De Fransche dapperheid is in het bezit der vermaardheid getreden, welke zij voormaals hier te lande bezat; Fransche Ridders herstelden het Koningrijk van Jeruzalem, gelijk Fransche soldaten de laatste lauweren van Idumea geplukt hebben. In hetzelfde oogenblik wijzen de Turken u den toren van boudewijn en de legerplaats van napoleon. Men toont u op den berg Kalvarie den degen van godefroi van bouillon, die, in zijne oude schede, nog het Heilige Graf schijnt te bewaren. Ten vijf ure in den namiddag werden ons drie goede paarden gebragt; michel, Drogman, of tolk, van het klooster, voegde zich bij ons. Ali sielde zich aan ons hoofd, en wij vertrokken naar Bethlehem, alwaar wij moesten slapen, en een eskorte van zes Arabieren nemen. Ik had gelezen, dat de Gardiaan van het klooster te Jeruzalem alleen het voorregt heeft om te paard te rijden; doch sedert heb ik vernomen, dat ieder reiziger het voor zijn geld doen mag. Wij reden uit Jeruzalem door de Damaseus-poort; vervolgens linksom slaande, en de watergroeven aan den voet van den berg Sion overgetrokken zijnde, beklauterden | |
[pagina 273]
| |
wij eenen berg, op welks kruin wij een uur lang reden. Wij lieten Jeruzalem ten noorden achter ons liggen; ten westen hadden wij de bergen van Judea, en ten oosten, aan gene zijde der Doode Zee, de bergen van Arabië. Wij passeerden het klooster van st. elias. Onder een olijfboom en op eene rots naast den weg wijst men hier de plaats, op welke die Profeet op zijnen weg naar Jeruzalem rustte. Eene mijl verder kwamen wij in het veld van Rama, alwaar men het graf van rachel vindt. Het is een vierkant gebouw, met een kleinen koepel gedekt; het geniet de voorregten van eene Moskee. De Turken, zoowel als de Arabieren, vereeren de nagedachtenis der aartsvaderlijke samilien. Eenparig plaatsen de overleveringen der Christenen het graf van rachel op deze plek; de geschiedenis begunstigt dit gevoelen; doch, in weerwil van thevenot en vele andere reisbeschrijvers, kan ik geen aloud gedenkteeken herkennen in hetgene heden ten dage het graf van rachel wordt genoemd; klaarblijkelijk is het een Turksch gesticht, aan een Santon gewijd. Op den berg ontdekten wij het licht (want de nacht was reeds ingevallen) van het dorp Rama. Rondom ons heerschte eene diepe stilte. Het was, ongetwijfeld, in dergelijk eenen nacht, dat de stem van rachel eensklaps werd gehoord Eene stemme is in Rama gehoord, geklag, geween en veel gekerm. Rachel beweende hare kinderen, en wilde niet vertroost wezen, om dat ze niet zijnGa naar voetnoot(*). Hier werden de moeder van astyanax en die van euryalus overwonnen: homerus en virgilius staan den palm des rouws af aan jeremia. Langs een engen en oneffenen weg kwamen wij te Bethlehem. Wij klopten aan de deur van het klooster; schrik beving de geestelijken, omdat ons bezoek onverwacht was, en ali's tulband angst aanjoeg; doch alles liet zich welhaast verklaren. Bethlehem ontving zijnen naam van abraham, en beteekent broodhuis. Het werd bijgenaamd Ephrata (vruchtbaar), naar den naam van calebs huisvrouw, ter onderscheiding van een ander Bethlehem, in den stam van Zabulon. Het behoorde onder den stam van Juda, en draagt insgelijks den | |
[pagina 274]
| |
naam van davids stad; het was de geboorteplaats van dien Monarch, en in zijne kindschheid weidde hij aldaar de kudden. Abissan, zevende Regter over Israël, elimelech, obed, jesse en boas, werden insgelijks te Bethlehem geboren; en het is daar, dat men het verwonderlijke herdersdicht van ruth te plaatsen hebbe. Matthias, de Apostel, genoot insgelijks de eer van het licht te aanschouwen in de stad, in welke de messias ter wereld kwam. De vroegste Geloovigen hadden op de Kribbe des Zaligmakers een bedehuis gesticht. Keizer hadrianus liet het sloopen, om er het standbeeld van adonis op te rigten. De H. helena, moeder van constantinus den grooten, eersten Christen-Keizer, liet het afgodsbeeld wegnemen, en bouwde op de plaats eene kerk, welker bouworde thans vermengd is met de onderscheidene deelen, door de Christen-Vorsten er bijgevoegd. Bethlehem, door de Kruisvaarders veroverd, viel, van nieuws, nevens Jeruzalem onder het juk der Ongeloovigen; het bleef, echter, altijd het voorwerp van den eerbied der pellegrims. Vrome geestelijken, zich aan een aanhoudenden marteldood toewijdende, hebben het zeven eeuwen bewaard. Wat het tegenwoordige Bethlehem aangaat, deszelfs grond, voortbrengsels en bewoners, daaromtrent kan men met den Heer de volney te rade gaan. In de vlakte van Bethlehem heb ik evenwel de vruchtbaarheid niet gevonden, welke daaraan wordt toegeschreven; hoewel het tevens waar is, dat, onder de Turksche regering, de vruchtbaarste grond, in weinige jaren, eene woestijn wordt. In den vroegen morgen, ten vier ure, van den vijfden October, maakte ik eenen aanvang van het bezigtigen van de gedenkstukken van Bethlehem. Hoewel dikmaals beschreven, verdienen zij, echter, om hunne belangrijkheid, dat ik, eenigzins uitvoerig, in bijzonderheden treed. Het klooster van Bethlehem is met de kerk verbonden door middel van een plein, door hooge muren ingesloten. Wij liepen over dit plein, en door eene kleine zijdeur kwamen wij in de kerk. Ongetwijfeld is dezelve van hooge oudheid, en, hoewel dikmaals gesloopt en dikmaals herbouwd, behoudt zij nog de kenmerken van haren Griekschen oorsprong. Zij heeft de gedaante van een kruis. De lange buik, of, indien men wil, de voet van het kruis, is ver- | |
[pagina 275]
| |
sierd met achtenveertig pilaren van de Korinthische orde, op vier rijen geplaatst. Deze pilaren zijn twee voet en zes duim over het kruis dik bij het voetstuk, en achttien voet hoog, het grondstuk en het kapiteel daar onder begrepen. Naardien de buik der kerke geen dak heeft, hebben de pilaren niets anders te dragen dan eene houten lijst, die de architraaf vervangt. Het spantwerk neemt zijn begin aan den bovenkant der muren, en rijst koepelswijze, om een dak te dragen, hetwelk niet meer bestaat, of nooit voltooid werd. Men verhaalt, dat dit spantwerk van cederen-hout is; doch dit is onwaar. In de muren zijn groote vensters; voormaals waren zij versierd met schilderijen in mosalk, en met teksten uit het Evangelie, met Grieksche en Latijnsche letters geschreven; er zijn nog sporen van voorhanden. De meeste dezer opschriften zijn door quaresmius vermeld. De Abt mariti heeft dien geleerden geestelijke met eene bittere pen gegispt, over eenen misslag in de dagteekening. Een zeer bekwaam man kan een misslag begaan; doch hij, die er op eene onbeschaafde wijze het publiek van onderrigt, vertoont minder blijks van zijne kunde dan van zijne verwaandheid. De overblijfsels van het mosaïk, die hier en daar te zien zijn, en eenige tafereelen, op hout geschilderd, zijn belangrijk voor de geschiedenis der kunst; in het algemeen vertoonen zij de beelden van voren, regt, stijf, zonder beweging en zonder schaduw; maar de werking is majestueus, en het karakter edel en streng. Bij het bezigtigen van deze schilderstukken dacht ik aan den achtenswaardigen Heere d'agincourt, thans te Rome bezig met het schrijven van de Historie der Teekenkunst in de Middeleeuw; te Bethlehem zoude hij overvloedige bouwstoffen vinden. Aan den Christen-aanhang der Armeniërs behoort de vermelde buik der kerke; dezelve is met een muur van de drie overige takken van het kruis afgezonderd, zoodat de kerk geene eenheid meer heeft. Dezen muur zijnde voorbijgegaan, bevindt men zich regt voor het koor, welk het boveneinde van het kruis beslaat. Dit koor is drie treden boven den kerkbuik verheven. Men ziet er een altaar, aan de Wijzen uit het Oosten gewijd. Op den vloer, aan den voet diens altaars, ziet men eene marmeren star; volgens de overleve- | |
[pagina 276]
| |
ring, zou deze star overeenkomen met het punt aan den hemel, in hetwelk de wonderdadige star stilstond, welke de drie Koningen geleidde. Zoo veel is zeker, dat de plaats, alwaar de Zaligmaker der Wereld geboren werd, gevonden wordt regtstandig onder deze marmeren star, in de onderaardsche kerk der Kribbe, welke ik straks zal beschrijven. De Grieken bezitten het heiligdom der Wijzen, gelijk ook de twee andere ruimten, uit de twee dwarsstukken van het kruis bestaande, die ledig zijn en geene altaren hebben. Twee wenteitrappen, ieder uit vijftien treden bestaande, hebben hunne opening ter wederzijden van het koor der buitenkerk, en dalen af naar de onderaardsche kerk, beneden het koor gelegen. Deze is de altijd vereerenswaardige geboorteplaats des Zaligmakers. Voor dat wij er intraden, gaf mij de Superieur eene waskaars in de hand, en deed mij eene korte vermaning. Deze heilige grot is onregelmatig, omdat zij de onregelmatige ruimte van den Stal en de Kribbe insluit. Zij is zevenendertig voeten en een half lang, elf voeten en drie duimen breed, en negen voeten hoog. Zij is in de rots uitgehouwen; de muren van deze rots zijn met marmer bekleed, en de vloer der grot is insgelijks van kostbaar marmer. Deze versiersels worden aan st. helena toegeschreven. De kerk ontvangt geen licht van buiten, en wordt alleen verlicht door tweeëndertig lampen, geschenken van onderscheiden Christen-Vorsten. Achter in de grot, aan den oostkant, is de plaats, alwaar de Maagd den Verlosser der Menschen baarde. Deze plaats is kenbaar aan een stuk wit marmer, met jaspis overtrokken, en omgeven van een zilveren cirkel, even als de zon stralen schietende. Rondom leest men deze woorden: hic de virgine maria Eene marmeren tafel, die tot een altaar dient, rust tegen de zijde der rots, en verheft zich boven de plaats, alwaar de messias het licht aanschouwde. Dit altaar wordt verlicht door drie lampen, de fraaiste van welke door lodewijk den XIII ten geschenke werd gegeven. Zeven schreden van daar, naar het zuiden, voorbij den toegang van een' der trappen, die naar de bovenkerk loopen, vindt gij de Kribbe. Derwaarts klimt men af langs twee | |
[pagina 277]
| |
treden, als zijnde niet gelijkvloers met het overige der grot. Het is een niet zeer hoog gewelf, in de rots inschietende. Een blok wit marmer, een voet boven den grond verheven, en in de gedaante eener wieg uitgehold, wijst de eigen plaats aan, op welke de Vorst des Hemels op stroo werd gelegd. Twee schreden van daar, tegenover de Kribbe, staat een altaar, de plaats beslaande, alwaar maria zat, toen zij het Kind der smarten ter aanbidding der Wijzen aanbood. Niets is fraaijer en meer godsdienstigen eerbied wekkende, dan deze onderaardsche kerk. Zij is verrijkt met schilderijen uit de Italiaansche en de Spaansche school. Deze schilderijen verbeelden de verborgenheden dezer plaatsen: Maagden en Kinderen, volgens raphaël; de Boodschappen; de Aanbidding der Wijzen; de komst der Herderen, nevens alle die wonderwerken, met heerlijkheid en onschuld gemengd. De gewone sieraden der Kribbe zijn van blaauw met zilver geborduurd satijn. Gestadig rookt er wierook voor de wieg des Zaligmakers. Op een zeer wel bespeeld orgel heb ik, bij de mis, de zachtste en liefelijkste toonen der beste Italiaansche komponisten gehoord. Deze concerten bekoren den Christen-Arabier, die, zijne kameelen latende grazen, even als de aloude Bethlehemitische herders, den Koning der Koningen in deszelfs Kribbe komt aanbidden. Dien woestijnbewoner heb ik, aan het altaar der Wijzen, het Nachtmaal zien gebruiken, met een vuur van godsvrucht, onbekend onder de Westersche Christenen. ‘Geene plaats in het heelal,’ zegt Vader neret, ‘boezemt meer godsdienstigheids in. De gestadige aankomst van Karavanen van alle Christen-natiën, de openbare gebeden, de nederknielingen, de rijkdom zelfs der geschenken, welke de Christen Vorsten derwaarts gezonden hebben; dit alles verwekt in uwe ziel aandoeningen, die zich beter laten gevoelen dan beschrijven.’ Laat ons er nevens voegen, dat een zonderling kontrast dat alles eene nog treffender werking doet erlangen: want buiten de grot komende, alwaar gij den rijkdom, de kunsten en den godsdienst van beschaafde volken hebt ontmoet, wordt gij verplaatst in eene akelige eenzaamheid, te midden van Arabische bouwvallen, onder halfnaakte Wilden en Muzelmannen zonder geloof. Deze, intusschen, zijn dezelfde | |
[pagina 278]
| |
plaatsen, alwaar zoo vele wonderwerken gewrocht werden. Maar deze heilige grond durft niet meer zijne bekoorlijkheid openlijk vertoonen, en de gedenkteekens zijner heerlijkheid zijn in zijnen schoot opgesloten. Uit de Geboortegtot daalden wij in de onderaardsche kapel, alwaar de overlevering het graf der Onnoozele-kinderen plaatst. Deze kapel bragt ons in de grot van den H. hieronymus; men ziet aldaar de begraafplaats diens Kerkleeraars, van de H. eusebia, en de grafsteden van st. paula en st. eustochia. De H. hieronymus sleet het grootste gedeelte zijns levens in deze grot. Van daar zag hij den val van het Romeinsche rijk; daar ontving hij die voortvlugtige Patriciërs, die, na de paleizen der aarde bewoond te hebben, zich gelukkig rekenden, de cel eens kluizenaars te mogen deelen. Eene verwonderlijke uitwerking doen de gemoedskalmte van den Heilige en de beroerten der wereld in de brieven diens geleerden Schristuurverklaarders. St. paula en st. eustochia, hare dochter, waren twee aanzienlijke Romeinsche vrouwen, uit het geslacht der gracchussen en der scipio's. Zij verlieten de aantrekkelijkheden van Rome, om te Bethlehem te gaan leven en sterven in de oefening van kloosterdeugden. Niet van de schoonste, en te bekend om hier herhaald te worden, is het grafschrift, door den H. hieronymus op haar gemaakt; het begint; Scipio quam genuit, etc. In het Oratorie van den H. hieronymus ziet men eene schilderij, waarin deze Heilige de gelaatstrekken nog vertoont, welke hij van het penseel van carrache en dominiouin ontvangen heeft. Eene andere schilderij vertoont de beeldtenissen van paula en eustochia. Deze beide erfgenamen van scipio worden dood verbeeld en liggende in één graf. Eene treffende gedachte deed den schilder aan de twee Santinnen eene volmaakte gelijkheid geven; door hare jeugd en door haren witten sluijer is alleen de dochter van de moeder onderscheiden: langer heeft de eene, sneller de andere de levensbaan betreden; in hetzelfde oogenblik hebben beiden de haven bereikt. Onder de menigvuldige schilderijen, welke in de Heilige Plaatsen gezien worden, en welke geen reiziger heeft beschreven, heb ik mij somtijds verbeeld, den geheimzinni- | |
[pagina 279]
| |
gen toets en den geinspireerden toon van murillos te herkennen: zonderling zoude het zijn, dat een groot meester aan de Kribbe of aan het Graf des Zaligmakers eenig onbekend meesterstuk had. Wij keerden terug naar het klooster. Ik overzag het land boven van een terras. Bethlehem is gebouwd op een bergje, hetwelk het uitzigt over eene lange vallei heeft. Deze vallei loopt oost en west; de zuidelijke heuvel is met olijfboomen dun bezaaid, op een roodachtigen grond, met keisteenen doormengd; de noorder heuvel draagt vijgeboomen, op eenen grond, gelijk aan dien des anderen heuvels. Hier en daar ziet men eenige bouwvallen, als, de overblijfsels van eenen toren, de Toren van de H. paula genaamd. Ik keerde in het klooster weder, hetwelk, gedeeltelijk, zijnen rijkdom verschuldigd is aan boudewijn, Koning van Jeruzalem, opvolger van godefroi van bouillon; het is een ware fortres, en de muren zijn zoo dik, dat het gemakkelijk een beleg tegen de Turken zoude kunnen uitstaan. Het Arabische eskorte zijnde aangekomen, maakte ik mij reisvaardig naar de Doode Zee. Onder het ontbijt met de geestelijken, die in eenen kring rondom mij zaten, zeiden zij mij, dat er in het klooster een Monnik was van de Fransche natie. Hij werd gehaald; hij kwam, de oogen neergeslagen, de beide handen in zijne mouwen, gaande met een deftigen tred; koel en kort was zijn groet. Nooit hoorde ik buitenslands zonder aandoening den klank eener Fransche stem. Ik deed dien Monnik eenige vragen. Hij zeide mij, dat zijn naam Vader clement was, en zijne geboorteplaats niet verre van Mayenne; dat hij, zich in een klooster in Bretagne bevinderde, met een honderdtal priesters gelijk hij, naar Spanje gevoerd was; dat hij in een klooster van zijne Orde geherbergd zijnde, zijne Superieuren hem vervolgens als Missionaris naar het H. Land hadden gezonden. Ik vroeg hem, of hij niet verlangde zijn vaderland weder te zien, en of hij niet aan zijne familie wilde schrijven? Zie hier zijn antwoord: ‘Wie denkt nog aan mij in Frankrijk? Weet ik, of ik nog broeders en zusters hebbe? Ik hoop, door de verdienste der Kribbe des Zaligmakers, in staat gesteld te worden, hier te sterven, zonder iemand | |
[pagina 280]
| |
tot last te zijn, en zonder mij over een land te bekommeren, daar ik onbekend ben.’ Vader clement was genoodzaakt zich te verwijderen; mijne tegenwoordigheid had in zijn hart aandoeningen doen herleven, welke hij zocht te onderdrukken. Zoodanig zijn de menschelijke bestemmingen: een Franschman zucht thans over het verlies van zijn land, aan dezelfde oevers, het herdenken aan welke eertijds het sraaiste lied over de liefde tot het vaderland inboezemde: Super flumina Babylonis! Maar deze zonen van aaron, die hunne harpen aan de wilgeboomen van Babylon ophingen, keerden niet allen in davids stad terug; die dochters van Judea, welke aan de oevers van den Euphraat riepen: ‘ô Boorden der Jordaan! ô Godgewijde velden!’ die gezellinnen van esther, zagen niet allen Emmaus en Bethel weder: velen lieten haar overschot in de velden der gevangenis. |
|