naars zich bevlijtigen eene nieuwe gedaante te geven. Hoe groot was mijne verbaasdheid, toen ik hem tot tekst hoorde nemen een vonnis, behelzende eene achtjarige gevangenivan een der leden zijner gemeente, van dieverij door beladdering overtuigd! ‘Welk eene stoffe tot rouwe voor u.’ riep hij, ‘en van schande voor mij! Die ellendedeling, die zoo vele jaren in slavernij en oneere zal gaan slijten, was een onzer dorpgenooten; hij woonde onder ons; hij was een deelgenoot onzer werkzaamheden; zijne kinderen werden groot, speelden met de onzen; zij schenen tot een zelfde gezin te behooren. Een misslag, een zware misslag heeft, misschien voor altijd, dien ongelukkigen van ons gescheiden, welken wij nu niets meer dan medelijden schuldig zijn. Zijne misdaad is, met een eerlijk gewin zich niet te hebben kunnen vergenoegen, geenen eerbied gehad te hebben voor de heiligste der wetten, die des eigendoms. Zijne behoefte verwees hem tot eerlijken arbeid, om voor hemzelven en voor zijne kinderen den kost te winnen; heden veroordeelt hem de geregtigheid, acht jaren lang in oneere te arbeiden, ter herkrijginge van de vrijheid, welke hij even als wij genoot, en welke hij verdiend heeft te verliezen. Ziet daar zijne misdaad, ziet daar zijne straffe. Dit is de grond uwer treurigheid. Maar ik, ben ik boven allen verwijt? Heb ik geene reden om te blozen over de schandvlek, die op een der leden mijner gemeente hecht? Moet ik mij niet
beschuldigen, zijne zwakheid niet voorkomen te hebben, hem niet genoeg gewaarschuwd te hebben van het gevaar, welk wij allen loopen, indien wij ons laten medeslepen door de zondige begeerte om te bezitten hetgene ons niet behoort, en indien wij snood genoeg worden om door geweld of list eens anderens goed te rooven? Opdat gij niet in denzelfden afgrond van oneere en droefheid stortet, wil ik u bekend maken met al wat onze wetten verschrikkelijks dreigen tegen oneerlijkheid en de gevolgen van driftvervoering. Genoeg heb ik u onderhouden over de gramschap des hemels en deszelfs kastijdingen; heden wil ik u alleen onderhouden over de strengheid der wetten en de straffen, welke de schuldigen op de aarde treffen.’
Na de heillooze gevolgen der ondeugden te hebben ont-