Walstein; of, zoo wordt de Deugd beloond. Niet vertaalt door H.F. Rubsamen. Te Amsterdam, bij H. Moolenijzer. In gr. 8vo. 154 Bl. f 1-5-:
Een uitmuntend jong mensch, de zoon van eenen braven vader, heeft de zwakheid, zich voor het sterfbed van den ouden man, en op deszelfs onredelijke begeerte, te laten huwen met een nichtje, waarvan de vader het goede, maar de zoon toen reeds het kwade dacht; de nog grootere, om tevens eene tante, die haar had opgevoed, bij zich in huis te houden; en, hetgeen nog wel de allergrootste zwakheid was, om zich door beide deze vrouwen te laten kwellen jaren lang. Eindelijk raakt tante uit de wereld, en manlief betrapt zijn vrouwtje in de armen van eenen Graaf. Van schrik en angst wordt zij ziek - en sterst, na evenwel nog vooraf bekeerd te zijn, door een lief jong meisje, dat de man in een geheel eenzaam oord in een' donkeren nacht gevonden had; zijnde hare ouders dood, welke haar, bij hun overlijden, daar gelaten hadden met een briefje aan den vinder en eenige steentjes van belang, maar waarvan zij de waarde niet kende. Nu trouwt hij met deze zijne lleve vondelinge, ziet kinderen en kleinkinderen, en neemt den Graaf, dien hij bij zijn eerste vrouwtje gevonden had, maar die nu berouw had, arm was, en bleek de halve broeder te zijn van zijne tegenwoordige gade, bij zich in; en zoo wordt dan de deugd beloond! - De moraal van dit boek?.... Dat men zich van eenen misschien suffenden va-