Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1812
(1812)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGeschiedenis van Hendrik Ligthoofd. Naar het Hoogduitsch van C.G. Salzmann. In één Deel. Te Amsterdam, bij J. van der Hey. 1812. In kl. 8vo. VIII. 315 Bl. f 2-8-:Met de uitgave van dit nieuwe werkje, van nu wijlen den beroemden salzmann, zien wij voldaan aan ons verlangen, betuigd aan het slot onzer beoordeeling van deszelfs Geschiedenis van den Huzaar ZwartmantelGa naar voetnoot(*). Naast deze mag men veilig de Geschiedenis van Hendrik Ligthoofd op eene rij stellen; ja zij overtreft misschien de eerstgenoemde in eenheid van onderwerp. Met haar staat zij voorts gelijk in bevallige losheid van voordragt, verscheidenheid van leerzaam onderhoud, en nuttige strekking ter bevordering van deugd en godsdienstigheid. De naam des hoofdpersoons duidt reeds aan, dat de heillooze gevolgen en diepe verbastering, welke van eene bedorven en weelderige opvoeding te duchten zijn, met nadruk hier geschetst worden. Bovendien scherpt het tafereel, hier opgehangen, en menschkundig uitgewerkt, deze allergewigtigste, en in onzen tijd zoo bijzonder gepaste zedeleer in: ‘dat de tegenspoeden, meer dan alle menschelijke lessen, vermaningen en straffen, geschikt zijn, en doorgaans door den Hemelschen Vader ons toegezonden worden, om ons, bedorven door verkeerde opvoeding en onverbeterlijk door hebbelijkheid in 't kwade, eindelijk tot nadenken te brengen, en alzoo nog tot brave, werkzame, nuttige en gelukkige menschen te maken.’ Uitnemend predikt deze Geschiedenis van Hendrik Ligthoofd die nooit genoeg bedachte waarheid. Wij meenen onze Lezers geenen ondienst te doen, zoo wij hun den korten inhoud des | |
[pagina 572]
| |
verhaals, uit het voorberigt van den UitgeverGa naar voetnoot(*) ontleend, mededeelen, en daardoor hen in staat stellen, omtrent de waarde van dezen Roman, en de gegrondheid van onzen lof, zelven te oordeelen: want noodeloos is het, eene proeve te geven van den onderhoudenden en hier te lande genoeg bekenden schrijstrant van dezen Volks- en Kindervriend. ‘Een jongman van deftigen burgerstand, door verkeerde opvoeding een bedorven zoontje geworden, en aanvankelijk de verwoester van zijns vaders en zijn eigen tijdelijk geluk, wordt ter goeder ure in den krijgsdienst getrokken, en geniet hier de lessen van een' braven veldprediker, die hij echter versmaadt en met een zoo slecht gedrag beantwoordt, dat hij eindelijk, zijn regiment (dat door Holland trok, om zich naar Amerika in te schepen) stil ontloopen, en in de handen der zeewervers geraakt, als matroos op reis gaat; doch, bij het verbranden en springen van zijn schip, wordt hij alleen op een hem onbekend en onbewoond eiland door de zee aan strand geworpen, alwaar hij hartelijk tot inkeer komt, zich allengskens voedsel, woning en kleederen leert verschaffenGa naar voetnoot(†), een ander schipbreukeling, zijnde een kind van 8 jaren, door hem aldaar ontdekt, tot gezelschap en kweekeling aanneemt, en eindelijk gevonden wordt door het scheepsvolk van een Amerikaansch schipGa naar voetnoot(§), welks | |
[pagina 573]
| |
Kapitein hem met zijnen pleegzoon en goederen opneemt, en hem als matroos dienst aan boord geeft. Een andere Duitsche matroos, even loshoofdig als hij geleefd hebbende, doch van ordentelijken huize, wordt zijn vertrouwde vriend. In Amerika aangeland, treedt hij bij een leerlooijer in dienst als knecht, en zijn makker als handelsbediende. Beiden maken het zeer wel, en ontdekte zich al ras, dat hendrik, de pleegzoon van ligthoofd, een zoontje is van den broeder zijns meesters, die met zijn' vader op de reis uit Duitschland naar Amerika voor eenigen tijd was verongelukt. Eindelijk wordt de Heer hollander kompanjon van zijn' reisgenoot ligthoofd, en beiden worden, na een gelukkig huwelijk te hebben aangegaan, in Amerika welgestelde kooplieden en achtingwaardige menschen.’ - De plaatsing van dit overzigt in het voorberigt kan gewis, door het wegnemen der verrassing, de belangstelling en den indruk bij de lezing niet versterken. Onze laatste aanmerking, aan den voet des blads geplaatst, toont, dat, onzes inziens, de steller van het voorberigt dit Tafereel een weinig te hoog hebbe aangeslagen, met te zeggen, ‘dat het nergens tegen de waarschijnlijkheid zondigt.’ Maar het lust ons niet, hierop stil te staan, veel minder iemand voorin te nemen tegen een werkje, zijnen Opsteller waardig, en dat wij onder de voortreffelijkste Volksboeken eenen eersten rang gaarne toewijzen. - Een fraaije Plaat strekt het zindelijk uitgevoerd werkje tot bijkomend sieraad. |
|