| |
Berigt omtrent het leven, het karakter en de laatste godsdienstaandoeningen der beruchte Vergistigster Hester Rebekka Nepping, met hare medepligtigen ter doodstraffe veroordeeld, om den moord van hare bijwoneresse, en van haren echtgenoot: tot leering en waarschuwing zamengesteld door W. Broes, die, in zijne betrekking van Leeraar bij de Hervormde Gemeente te Amsterdam, haar vele weken in de gevangenis bezocht had. In den Haag, bij J. Allart. 1812. In gr. 8vo. 79 Bl. f :-11-:
Driederlei is, onzes inziens, het mogelijke doel der vervaardiging en uitgave van dit geschrift. Of het moet alleen
| |
| |
strekken ter voldoening der nieuwsgierigheid, die zeker door het buitengewoon ijsselijke der herhaalde misdaad zeer groot was, en misschien thans minder gelegenheid ter bevrediging te wachten had, dan wel voorheen. Of het moet een leerzaam voorbeeld der behandeling eener zoo diep schuldige door den zielzorger zijn; iets, dat een man van zoo gevestigden roem als den Eerw. broes niet zoo kwalijk zou voegen, dat hij daaraan, uit zedigheid, een verhoopt nut behoefde op te offeren. Of, eindelijk, de geschiedenis zelve der moordenares moet zoo belangrijk, de verleiding zoo bijzonder groot en zeldzaam, de trapswijze verbastering zoo in het oog loopend, in één woord, het licht, door den berigtschrijver over het gansche zwarte tafereel te verspreiden, zoo helder zijn, dat de mensch- en zedekunde van zijn werk een wezenlijk voordeel kunnen rapen. Iets anders schijnt er, in der daad, niet over te schieten; ten ware misschien de liefhebbers van spoedige, wonderbare, en vooral late bekeeringen te vrede gesteld, of liever tegengegaan, althans betoomd moesten worden in hunne, altijd gevaarlijke, veronderstellingen. Wat nu het eerste betreft, dit komt ons voor, beneden den Eerwaardigen Schrijver te zijn. Het tweede spreekt hij zelf tegen. En wij moeten dus besluiten, dat het berigt zelve der misdaden, in hare aanleiding en meer of min verwijderde oorzaken, den Heere broes bijzonder belangrijk en leerzaam is voorgekomen. Welaan, wij willen zijn verslag met vlugtigen tred volgen.
Hester rebekka nepping werd te Amsterdam uit welvarende, eerlijke en, gelijk het heette, vrome burgerlieden geboren. Zij groeide naar ligchaam en geest voorspoedig op, gedroeg zich wel, en maakte goede vorderingen in de godsdienstleer. Er niet kwalijk uitziende, trouwde zij reeds in haar zeventiende jaar met jan brummelkamp, tien jaren ouder dan zij, met goede uitzigten als tabakswinkelier en van beproefde zeden. Dan, welhaast neigde het huwelijk tot tweedragt, wederzijdsche koelheid en minachting. De vrouw wordt verkwistend en los, de man geraakt aan den drank, de nering verloopt, het huishouden wordt opgebroken, en men vervalt weldra tot de noodzakelijkheid om het schrale kostje met handen te win- | |
| |
nen. Welligt, echter, ware deze druk het middel tot beider verbetering geworden, zoo niet de dood eener vermogende tante dien nood te spoedig had doen eindigen. Thans verlaat men het dorp Hal voor het sladje Wijk bij Duursiede, met weinig zorge achterlatende twee jonge kinderen, die niet, dan op herhaald schrijven, door hen worden afgehaald. Het traag inkomen der erfenis doet hun daarna bedacht zijn om den een of ander, als kostganger, bij zich in huis te nemen. Een bejaard Heer met zijne vrouw laten zich hiertoe vinden. De laatste ongemakkelijk van aard zijnde, brengt Juffrouw brummelkamp en hare dienstmaagd op de gedachte om haar van kant te maken, schoon de gruwel thans niet ter uitvoer komt. Vervolgens door brummelkamp met zijne kostgangers een accoord zijnde aangegaan, dat hij zekere som in ééns zal ontvangen, en daarvoor hen levenslang bij zich houden, voegt zich eene tweede verzoeking bij de eerste, en de vrouw, door eenen overspeligen minnehandel hoe langs zoo meer verwilderd, volbrengt gezamenlijk met eene nieuwe dienstmaagd, wat zij met eene vorige had overlegd. Kort daarop werd gezegde minnehandel
vervangen door gelijke gemeenzaamheid met den jongeling verkerk, tot wien zij, gelijk ze zeide, meer dan ligchaamsliefde gevoelde, met wien ze, zoo niet te trouwen, althans zaam te wonen verlangde, om wiens wil men eerst bedacht was op echtscheiding, op grond van brummelkamp's hervatte onmatigheid, en, dit niet naar wensch van de hand gaande, op hetzelfde middel, dat de oude Mevrouw zoo gemakkelijk had uit den weg geruimd. Het stuk, echter, niet wel geslaagd zijnde, de man veertien dagen lang slechts vreesselijk lijdende en kwijnende, wordt het eindelijk, met behulp van den minnaar, hervat, en brummelkamp bezwijkt voor het ingezwolgen vergif. Binnen de drie weken, behalve de twee vermoorden, ook der vrouws vader even haastig overleden zijnde, wekt dit achterdocht. De Vrederegter doet het lijk, eerst van den jongstgestorvenen, en voorts ook der twee vroeger overledenen, geneeskundig onderzoeken, en de in hechtenis neming van Juffrouw, meid en minnaar, is daarvan het gevolg. Zij ontkennen eerst, maar bezwijken welhaast. Thans wordt de eerstgenoemde aan de bijzondere
| |
| |
zorg der Predikanten te Amersfoort aanbevolen. Zij geeft in den beginne blijk van berouw, bekommering, verlegenheid; maar verwisselt dit welhaast tegen blijde hoop, opgeruimd vertrouwen, verheuging over het gebeurde, als een middel in Gods hand te harer bekeering en zaligheid. Naar Amsterdam overgebragt, vindt zij in den Eerw. broes eenen krachtigen bestrijder dezer onnatuurlijke en gevaarlijke verandering. Het gelukt hem ook al spoedig, haar van die hoogte terug te brengen. Veel moeite gaf hij zich voorts, om haar tot de bekentenis ook van den moord hares vaders te bewegen; dit, echter, bleef zij met afschuw en zoo standvastig ontkennen, dat de Leeraar zelf, niettegenstaande de onwaarschijnlijkheid der zake, hare verzekering moet laten gelden. Zoo leeft zij schreijende, zichzelve verfoeijende, biddende, lezende, en dan ook weer vrij onverschillig en druk snappende, tot haar droevig einde voort; welks nadering haar voor een tijd vreesselijk beangstigde, maar op het allerlaatst wederom zeer bedaard vond. - Deze is de korte inhoud van het levensberigt, dat, behalve de natuurlijke vinnigheid der vrouwe, hare overheersching en soms dadelijke tuchtiging van den goedhartigen man, ook weinig meer karakteristieks oplevert.
Wie nu vindt in dit verhaal eenige oplossing van het schrikkelijk raadsel: hoe komen twee, ja drie menschen, tot dusdanig gruwelijk bestaan? Met regt, ja, ijvert de godvruchtige Leeraar tegen overspelige liefde. Deze, echter, kon de drijfveer niet zijn bij den dood der oude Dame, of eenigen invloed uitoefenen op de dienstmaagd. Wij, voor ons, kunnen niet anders, dan eene zeer jammerlijke hartsgesteltenis, een mengsel van ongevoeligheid, hevigheid en dierlijkheid, in de hoofdmisdadige aannemen, die zich dan ook, naar de spreuk: gelijk zoekt gelijk, al ligt met soortgelijken omringde. Maar, ook dit is geene verklaring. De zaak blijft even duister. En hebben wij iets bij deze bijdrage tot de geschiedenis der menschelijke verbastering gewonnen, het zou moeten zijn, dat wij de trapswijze aanleiding tot zoo diepen val op verre na niet altijd zoo naauwkeurig en als werktuigelijk kunnen aanwijzen, als een meiszner en spiess ons hebben willen doen gelooven; maar dat wij veeleer met den H. Schrijver moeten zeg- | |
| |
gen: het menschelijk hart is arglistig, meer dan eenig ding; wie zal het kennen?
Schoon wij, derhalve, naauwelijks eenen genoegzamen grond vinden, om eenen man als broes tot het schrijven van dit stukje aan te sporen; schoon wij in hetzelve niets meer aantreffen dan een niet zeer belangrijk berigt omtrent eene gemeene moordenares; schoon noch diep wijsgeerige ontwikkeling, noch welsprekende vermaning, noch treffend blijk van de kracht van den Godsdienst bij regt verstandig bestuur, het werkje in ons oog eene aanmerkelijke waarde bijzet: zoo moeten wij, van den anderen kant, betuigen, behalve de familienamen, die beter verzwegen waren geweest, ook niets in hetzelve gevonden te hebben, dat juist groote afkeuring verdient. De nieuwsgierigheid kan dan nu haren lust boeten. Als eenvoudig berigt, is het boekje wel geschreven. De wijze, op welke de Leeraar zijne patiente behandeld heeft, kenmerkt, over het geheel genomen, den verstandigen, menschlievenden, ijverigen Evangeliedienaar. Hier en daar slechts kwam ons iets voor, dat minder behaagde, b.v. dat, het is waar zeer bepaalde, maar juist daardoor ook ontzenuwde: ‘Vrouwe, zijt welgemoed! uwe zonden zijn u vergeven!’ De Hartekenner kon zoo spreken; en wij mogen hem misschien in enkele gevallen navolgen, maar hier heeft dit het voorkomen eener priesterlijke absolutie, die weinig te passe komt. - Zoo hebben wij, in den loop van het verhaal, ook niet naar onzen smaak gevonden deze zoo bepaalde en persoonlijke wijze van spreken: ‘Ik hope, dat ik, bestierd door mijnen Heer, die beloofd had, van wege mijne groote behoefte, met mij te zullen wezen, even zoo wel als Hij aan zijne Apostelen zijne tegenwoordigheid had toegezegd, somwijlen mijn werk niet geheel kwalijk verrigt heb.’ Doch dit zijn misschien kleinigheden. En dus niets stelligs ten nadeele hebbende in te brengen, neemt ons bijzonder oordeel niet weg, dat de Schrijver met grond kan gehoopt hebben, en ook
dadelijk stichten, een genoegzaam nut, ter belooning van zijnen arbeid. Wij wenschen dit van ganscher harte, en bidden tevens, dat soortgelijke aanleiding tot verhaal van schrikbare gruwelen spoedig noch dikwijls, zoo al ooit, weer voorkome!
| |
| |
De harde - om niet te zeggen aanstootelijke - titel staat in blijkbare wederspraak met den zachten geest, dien het boekje ademt; terwijl de stijl, in hetzelve gebezigd, dat heldere en vloeijende mist, hetwelk 's mans schoone Leerredenen kenmerkt. |
|