| |
Aantcekeningen op eene Reize van Parijs naar Napels, door het Tirolsche, en van daar door Zwitserland en langs den Rijn terug naar Holland. Door Adriaan van der Willigen. Met Platen. Iste Deel. Te Haarlem, bij A. Loosjes Pz. 1811. In gr. 8vo. 269 Bl. f 3-15-:
Bij de aanmaning van goede vrienden, om deze Aanteekeningen in 't licht te geven, gold bovenal de bedenking van het gunstig onthaal, van der willigen's voorgaande Reisbeschrijving bejegend. Wij verheugen ons, dat hij zich heeft laten bewegen, die Aanteckeningen niet onder zich te houden; en deed het ons regt goed, te vernemen, dat hij afgezien hebben van het plan, om des alleen Fragmenten te geven, met achterlating van reisvoorvallen en kleinigheden; dewijl ons zulks datgene zou hebben doen derven, waarom, onder andere, van der willigen's schrijven algemeen behaagt; te weten, 's mans verhaaltrant, welke zoodanig is, dat personen, die onzen Reiziger van nabij kennen, ons verzekerd hebben, dat, wanneer men diens Reizen leest, zulks het zelfde is als of men ze hem hoort vertellen - het woord vertellen in eenen gezonden zin genomen, om aan te duiden het eenvoudige, natuurlijke en ongemaakte. Het zou ons ook hebben doen missen menig een vrolijken trek, dien men met reden verwacht van zulk een gul en vrolijk gelaat, als 's Schrijvers beeldtenis op den titel belooft.
Begeven wij ons met van der willigen op
| |
| |
reis. Meermalen hebben wij, zints eenigen tijd, reden gehad om ons te beklagen, dat de Reisverhalen in éénen adem doorliepen, zonder ons rustpunten aan te bieden. Tot zoodanig een beklag geeft van der willigen ons geene reden. De inhoud wijst de afdeelingen aan, waar wij kunnen toeven. Wij zullen, in den loop onzes verslags, dit genoegzaam aanwijzen, en hier en daar met hem eenige oogenblikken verwijlen.
Na den winter te Parijs doorgebragt, en zich bezig gehouden te hebben met het ontwerp en de voorbereidselen tot den togt naar Italie, Zwitserland en Duitschland, nam hij in Maart 1805 de reis aan; dan verkoos, daar eene dikke sneeuw de gewone bergwegen der Zwitsersche Alpen nog bedekte, de reis door het Tirolsche te nemen, en Zwitserland bij het terugkeeren uit Italie, in een daartoe geschikt jaargetijde, te bezoeken.
Van Parijs begaf zich van der willigen naar Straasburg; de tusschen beide liggende steden en plaatsen worden beschreven, het merkwaardigste daarvan met een kort woord vermeld, en de uitmumende Champagne-wijn niet vergeten. Nancy trok in 't bijzonder 's Reizigers opmerking.
Straasburg, zints 1681 eene Fransche stad, draagt nog vele blijken van Duitsche herkomste. De voornaamste bijzonderheden aldaar krijgen vermelding. De Dom wordt niet vergeten. ‘Het beeldwerk, hier en daar boven op het gebouw te zien, is zonderling, en getuigt van den misselijken smaak van dien tijd: men ziet er, onder andere, eenen heksendans, waarbij duivels en soortgelijke gedrogten op muzijk-instrumenten van onderscheiden aard spelen, en met heksen en afzigtelijke gedaanten rondspringen. Welke ongerijmde denkbeelden hebben de menschen al niet aan den Godsdienst gehecht!’
Te Stutgard worden de Zwaben van lompheid vrijgesproken, althans wanneer de ontmoeting van een Onderofficier bij den slagboom ten toonbeeld van de Zwa- | |
| |
ben mag dienen. Het berigt van Stutgard is zeer voordeelig.
Den weg tusschen Stutgard en Augsburg over Ulm zal men met genoegen asleggen. Augsburg en de ommestreken hebben vele aangenaamheden; doch de stad is veelal zeer ouderwetsch. - Munchen, de hoofd en hofplaats van Beijeren, wordt in hare schoonheid beschreven, en de beroemde Keurvorstelijke schildergalerij bezigtigd. De grond is niet van de vruchtbaarste; waarom de Koning van Zweden, gustaaf adolf, zich in 1632 daar bevindende, de hoofdstad vergeleek bij een prachtig zadel, op een mager paard gelegd. Goedkoop kan men daar teren. 900 of 1000 gulden zijn toereikende, om een huisgezin uit den middelstand, bestaande uit man, vrouw en eenige kinderen en twee dienstmeiden, te onderhouden, ‘Welligt,’ voegt van der willigen er bij, ‘is deze goedkoope tijd daar thans zoo wel als elders voorbij. Armoede bespeurde ik er weinig, en zag er volstrekt geene bedelaars.’ In de kossijhuizen vond hij onder verscheidene nieuwspapieren een blaadje, in eenen goeden stijl geschreven, behelzende onder andere eene zamenspraak tusschen een boer en zijn zoon, waarin dezen het nut en voordeel aangetoond werd der afschassing van een aantal Heilige Dagen, en voorts de handelwijze van den Vorst van Beijeren dien aangaande geprezen. De heerschende Godsdienst is hier echter, gelijk bekend is, de Roomsche; doch de Vorst, mede tot die Kerk behoorende, tracht te dien opzigte en in 't algemeen eene meer verlichte denkwijze in te voeren, en, naar hij ter loops kon bemerken, waren deze loffelijke pogingen niet zonder vrucht. ‘Welke rampen,’ voegt van der willigen er bij, ‘het menschdom ook, gedurende eene reeks van jaren, gedrukt hebben, den weldadigen invloed, door verstandiger begrippen aangaande den Godsdienst tevens vrij algemeen
verspreid, moet toch ieder mensch dankbaar erkennen.’
Vol afwisselings is de weg tusschen Munchen en In- | |
| |
spruck. Laatstgemelde stad, de hoofdstad van Tirel, bevalt onzen Reiziger niet. Eene der poorten noemt men de poort van Italie; deze staat aan het einde eener schoone en breede straat. Over het algemeen ziet de stad er anders slordig en onaangenaam uit. Men bespeurt 'er reeds eenige overeenkomst tusschen dezelve en de steden van het naburig Italie. Hij vond er de goede orde en zindelijkheid niet, welke hij in die van Zwitserland ondervonden had. - Te dezer stede maakte hij kennis met een Engelsch Courier, eigenlijk een Florentijn van geboorte, doch die lang in Engeland gewoond had, en niet alleen Italiaansch en Engelsch, maar ook Fransch sprak. Deze bereisde man werd zijn reisgenoot, en bleek hem van veel dienst te zijn.
Van Inspruck liep de weg op Botzen. In de hoofdkerk van het doorreisde Brixen moet, volgens het berigt onzes Reizigers, eene zeer oude schilderij zijn van eene zonderlinge zamenstelling: uit de doorstoken zijde van den gekruisten christus straalt het bloed in een bekken, waarin de H. Maagd tevens de melk uit hare borsten stort. Dit mengsel van bloed en melk stort zich vervolgens uit in een groot vuur, het Vagevuur voorstellende, alwaar het door de ligchamelijk verbeelde zielen, welke zich daar bevinden, gretig wordt ontvangen. - Met genoegen zal men de Natuur-tooneelen op dezen weg met hem opnemen; al moet men ook ondervinden, dat deze, voor eene poos, eene dreigende houding aanneemt.
Botzen vindt van der willigen fraai. Daar nam de Italiaansche bouwtrant en spraak eenen aanvang. De beschrijving van Verona, met eene plaat, het Amphitheater vertoonende, is vrij uitvoerig. Hij zag er den plegtigen omgang met het beeld van de Ezelin, waarop christus zijnen intogt in Jeruzalem zou gedaan hebben, van welken omgang misson en anderen spreken, niet: want deze zonderlinge plegtigheid, die niet zelden aanleiding gaf tot spotternij, had sedert geruimen tijd geene plaats meer; doch daar het witte Donderdag
| |
| |
was, zag hij een anderen optogt, dien men het begraven der klokken noemde, omdat deze van dien tijd af tot op Paschen zich doodstil moeten houden. Nadat vele kerken en kloosters dan nog eens ter deeg hun gelui hadden laten hooren, hielden zij eensklaps stil. - Te Montebello bediende men zich, dewijl daar zoo wel als te Verona de klokken dood en begraven waren, van eene soort van houten kleppen, bijna zoo als die van onze nachtwachts, om het uur der godsdienstoefeninge aan te kondigen. Te Padua liep men ook druk met ratels, voor kerkklokken dienende.
Tusschen Verona en Venetie zette hij de reis voort door eene aangename en vruchtbare vlakte. Die landstreek leverde geene barre rotsen noch vervaarlijke gebergten meer op, maar welbebouwde, zacht hellende heuvelen. Hier en daar vertoonden zich eenige bij elkander staande cipressen als piramiden; terwijl de moerbezie-boomen, welke men in menigte langs den weg zag, door weelderig groeijende wijngaard-ranken aan elkander waren gestrengeld; hoedanig eene boomvereeniging hij te meermalen met verrukking op deze reis aanschouwde. - Te Vicenza geeft de beroemde schouwburg van de Accademia Olimpica hem aanleiding om over de Tooneelen aldaar te spreken. Een regte en zeer goede weg, door een vruchtbaar dal vol moerbezieboomen, voerde hem naar Padua. Hier trof hij schoone en bij uitstek zindelijke kerken aan; dan vond de oudtijds beroemde hoogeschool in een vervallen staat. - Van Padua zette hij zijne reis in eene trekschuit voort: deze trekschuiten vond hij vrij goed; men kon er overeind in staan en gaan; geene bruggen belemmeren, deze hoogte aan die vaartuigen te geven. De landhuizen der Venetianen waren slecht onderhouden en hadden weinig of geen lommer. ‘Het oog van den Hollander,’ schrijft hij, ‘de schoone en aangename buitenplaatsen van zijn Vaderland gezien hebbende, (de huizen daarop mogten dan veelal eenvoudiger en minder overeenkomstig de regelen der bouwkunde gemaakt zijn) wordt dan door deze niet
| |
| |
bijzonder getrokken; maar, van de boorden dezer vaart zoo veel ophefs hebbende hooren maken, en dezelve vergelijkende met die van den Vechtstroom tusschen de Nieuwersluis en Utrecht, of van de vaart tusschen Delft en den Leydschendam, welke beide men insgelijks uit de trekschuit ziet, en waarvan de eerstgenoemde inzonderheid zulk eene bevallige vertooning oplevert, vindt hij zich in zijne verwachting zeer te leur gesteld, en geneigd om uit te roepen: is het anders niet!’
Had de ligging van Venetie, als iets geheel buitengewoons, den Heere van der willigen als Hollander niet zeer getroffen, de kanalen in de stad leverden hem eene nieuwe vertooning op. Om in deze stad het merkwaardigste te bezigtigen, kwam hem zeer te stade een student, daar t' huis hoorende, met wien hij onder het reizen kennis gemaakt had. - Onder de plaatsen, door hem bezocht, zal de Lezer gaarne met hem op de gewoelvolle St. Marcus-plaats vertoeven, om de Marktprekers te hooren, de Polichinelli te zien, en de behendigheden der beurzensnijders te vernemen. Schoon mannen en vrouwen van de koffijhuizen veel gebruik maken, is het er niet vervrolijkend; hoewel het elders daaraan niet ontbreke, en men er zeer veel werks van het tooneel maakt. Zeldzaam vallen de winters daar zoo streng, dat de wateren met bruikbaar ijs bevloerd worden; het gebeurt echter, gelijk het verhaal en een ijsgezigt op de Lagune te dier stede uitwijst.
Eene afwisseling verschaft een klein zeetogtje, om van Venetie naar Ancona te stevenen; schoon hij die stad niet te water bereikte, en van Pesaro te land, het strand langs, te Ancona kwam, welke stad met de doorreisde zeekust beschreven wordt. Loretto, berucht wegens het Heilige huisje, bleef niet onbezocht. Dan liever zullen velen met hem bij den waterval van Terni vertoeven, waar, te midden van het groen eens allerschoonsten hier beschreven landschaps, de Velino van eene hoogte van tusschen de twee- en driehonderd voeten met een ontzettend geraas in den afgrond nederstort.
| |
| |
‘Met eene kille huivering,’ schrijft van der willigen, ‘stelt men zich het doodelijk gevaar voor oogen, waaraan men blootgesteld zou zijn, wanneer men door den geweldigen stroom werd medegesleept en in de bruisende kolk geworpen. Vervuld van dit verschrikkend denkbeeld, slaart deze zijn medgezel met verbazing aan, terwijl anderen elkanders handen werktuigelijk grijpen en dezelve vast ineen knellen.’ Hij laat zich verder uit in de beschrijving van dien waterval, welke voor de schoonste van geheel Europa gehouden wordt, en, naar de meening van de la lande, de schoonste is van alle, behalve de Niagara in Amerika.
De weg tusschen Spoleto en Rome levert voorts veel belangrijks, hier vermeld, op. Rome, bij de aannadering op zekeren afstand gezien, beantwoordde niet aan het denkbeeld, 't geen men zich doorgaans daarvan heeft gevormd. Dan, wanneer men die wereldstad bewandelt en bezigtigt, is er veel schoons en treffends, waarvan men hier berigten vindt, volgens de waarnemingen, opgedaan in de ter loopsche beschouwing dier stad, door zekere toevallige ontmoeting veroorzaakt. Van Rome naar Fondi trekkende, was van der willigen's vertroostende gedachte: ‘ik verlaat u niet voor altijd!’ zoodat wij onzen Vaderlandschen Reiziger te dier stede weder zullen ontmoeten. Nu vergezelt men hem tot Fondi, en leest met genoegen vele aanmerkingen onder den weg, die hem meer vermaaks verschafte dan de sombere en walgelijk morsige herberg te Fondi, waar zij een zeer slecht onthaal vonden, en, na aanmerking op de hoogloopende rekening, om eene duidelijk uitgedrukte rekening verzocht hebbende, van het te kort komende een' post vonden, dien de waard per Pincommodo (voor den overlast) noemde; een post, die doorgehaald werd.
De beschrijving van den weg en de plaatsen tusschen Fondi en Napels besluit dit boekdeel. - Men vindt (gelijk deze korte opgave uitwijst) in dit werk geene bijster vreemde voorvallen, geene romaneske ontmoetingen, thans
| |
| |
in vele Reizen, of zoogenaamde Reisverhalen, te vinden: dan, waarheidliefde en zucht tot Land- en Volkkennis zullen zich des niet beklagen, maar verlangen naar het tweede Deel, 't geen, van nog één gevolgd, te gader al de Aanteekeningen onzes Reizigers zullen behelzen. |
|