| |
| |
| |
Het gelukkige huisgezin.
Het huisgezin van edmond en lucilia, hoewel eenigzins boven het gemeene bereik verheven, kan, echter, in vele opzigten, tot een model verstrekken. Smaak en gezond verstand spanden in edmonds keuze zamen. Het tijdperk der jeugd was voorbij, en hij behield al de kracht der volwassenheid. Van de begoocheling der zinnen teruggekeerd, konde het schitterende hem niet langer verleiden; zijne gezuiverde neigingen voerden hem naar het eenvoudige; zijn aandoenlijk hart voelde de behoefte van te beminnen en bemind te worden; zijne braafheid verzette zich tegen verleidingen, zijne fierheid tegen laagheid, en zijne kieschheid tegen lichtmisserij. Hij oordeelde het tijd te zijn, om zich te vestigen, maar hij zocht niet zoo zeer eene minnares als eene gezellin. Lucilia beschouwde hij als voor die beide hoedanigheden geschikt: zij was nog niet hetgeen zij konde wezen, maar zij bezat den aanleg om het te worden. Hoewel niet bij uitsluiting op edmond verliefd, had zij achting voor hem; meer was er niet noodig, het overige moest zijn werk zijn. Zonder drift verklaarde hij zich aan haar, werd zonder tegenkanting gehoord, verbergde gedeeltelijk zijne liefde, en deed dezelve meer in daden, dan in woorden bestaan. Nooit hadden zijne vurigste oppassingen iets lafs of kruipends; het was vriendschap, verlangen, achting, maar geene onderwerping. Al aanstonds zette hij den toon, welken hij bestendig wilde behouden, en sterkte van geest met eene bestendige beschaafdheid parende, versierde hij de eene door de andere.
Overmaat van lage believing kan de trotschheid eener vrouw vleijen, doch vroeg of laat veracht zij hem, die dezelve betoont. In weerwil van haar zelve voelt zij de meerderheid der sekse, die de andere moet beschermen, en vindt gaarne beweegredenen, welke haar sterker daarvan overtuigen. Indien zij heersche, is haar kwalijk geplaatste toestand die van gestadige
| |
| |
besluiteloosheid en onrust. Wat, daarentegen, is aangenamer voor eene echtgenoote, dan in den man, aan welken zij voor altijd is verbonden, eenen raadsman, beschermer, helper en leidsman te bezitten?
In het eerst was lucilia, gelijk de meeste jonge vrouwen, trotsch, ijdelzinnig, onbestendig, zonder te denken, dat zij iets van dat alles was; meer geestig dan verstandig, weinig denkende, veel gevoelende; zich minder latende leiden door overdenking dan door smaak, luim, voorbeeld of de mode; hebbende geene andere ondervinding dan uit Romans, en de wereld alleen beschouwende door de begoochelingen eener verhitte verbeelding, of bij de dwalingen eens valschen eerbieds voor het gebruik. Een fijn zeggen wist zij te waarderen, maar eene krachtige gedachte ontglipte haar. Zuiver waren hare bedoelingen, maar haar ontbraken de noodige kundigheden en sterkte der ziele, om ze ten uitvoer te brengen; zij was onvatbaar voor eenen bestendigen indruk, en nog minder voor een moedig besluit, of een aaneengeschakeld plan.
Edmond maakte een begin met het vormen van haar verstand; zonder schoolvosserij paarde hij de hoedanigheid van onderwijzer met die van vriend en minnaar. Ieder dag werd er een uur of twee aan de letteroefening gewijd, waarvan hij slechts de bloemen aanbood en de distels wiedde. Een geleerde wilde hij niet van haar maken; doch zij verkreeg genoegzame kundigheden om dezelve te leeren achten, en die haars echtgenoots te genieten. Hare vermaken begunstigende en met hare speling der ijdelheid lagchende, deed hij dezelve ongevoelig eene vaster wending nemen. De vrolijkheid van ernstige aanmerkingen mengde hij onder belangrijke trekken, en maakte haar allengskens gemeenzaam met zulke grondbeginsels, die de denkbeelden onderling verbinden, het oordeel zuiveren, en de voorwerpen in het ware oogpunt vertoonen. Even zeer werden de onderwerpen hunner gesprekken afgewisseld als het uitgebreide veld der menschelijke kundigheden. Dikmaals diende een onvoorzien voorval, of een zonderling gebruik, tot aanleiding ter vergelijkinge van de gewoonte van verschillende volken, van verschillende eeuwen, en bestrijding van vooroordeelen. Eene wandeling maakte
| |
| |
lucilia bekend met de verborgenheden der natuur; de uitwerksels had zij slechts gezien: nu bewonderde zij de oorzaken, en elke schrede vertoonde haar nieuwe wonderen. Een schoone avondstond verhief hare verbeelding midden door de uitgebreide gewesten des firmaments, en met behulp van haren gids, ontcijferde zij in deze onmetelijkheid het schitterende karakter, met hetwelk de groote maker de bewijzen zijner aanwezigheid had geschreven. Een nieuw Heelal werd er voor haar geopend oog geboren; haar verstand werd versterkt; haar hart ontwikkelde zich; kiescher werden hare vermaken, verhevener hare uitzigten; hare pligten veranderden in genoegens, en zacht klopte haar hart bij de teedere bewegingen der weldadigheid. Welhaast ondervond zij onder hare gezellinnen, de meerderheid van kundigheden, en werd er slechts te zachtzinniger en nederiger door. Ook leerde zij een zotskap van een verstandig man, een valsch van een waar vernuft, en eene zwakke van eene sterke ziel onderscheiden. Zonder hare sekse te verachten, gaf zij den voorrang aan de onze; haar mans vrienden werden de hare, en hunne wijze van zien en denken werden welhaast zoo gelijk aan elkander, als die van de gemeenzaamste vrienden. Welk een vaste grondslag eener duurzame vereeniging! Ter meerdere versterking van dezelve bezat edmond eene dierbare hoedanigheid. Minder vorderde nooit een man van de vrouw; te wel had hij haar leeren kennen, om er veel van te verwachten; dit beginsel werkte inschikkelijkheid, en de laatstgenoemde vrede. Een der voordeelen is dit, hetwelk gemeenlijk de vrouw eens echtsgenoots schadeloos stelt, die sterk geleefd heeft. Een onervaren jongeling verbeeldt zich eene vrouw als eene soort van godheid; hij onderstelt in haar eene vereeniging van deugden en schoonheden, welke de Natuur niet oplevert. Van de dronkenschap der eerste genietinge bekomen, verwondert hij zich, niet te hebben gevonden hetgeen hij verwachtte, en, al
ware zij de beste van hare sekse, verbeeldt hij zich, dat eene andere hem gelukkiger zoude gemaakt hebben. Heimelijk beschuldigt hij het voorwerp zijner keuze, terwijl hij zich slechts over zijne eigene buitensporige vergetingen heeft te beklagen.
Edmond hield niet op van voor zijne gezellin on- | |
| |
afgebroken te zorgen. Na vele jaren gehuwd geweest te zijn, heeft hij nog dierbare voordeelen van haar te verwachten; maar zij zijn van eene soort, die weinig wordt gezocht. Hij tracht van haar te verkrijgen, of dat zij haar best doet, om eenig gebrek te ontwennen, of eenige begaafdheid te verkrijgen, eene deugd uit te breiden, of aan eenige edelmoedige handelwijze hare toestemming te geven. Niet oplettender is een minnaar om het voorwerp te behagen, hetwelk hij in den zin heeft te verleiden, dan edmond omtrent haar is, welke hij wil volmaken. Naar de believingen en de beschaafdheid te oordeelen, die tusschen hen plaats heeft, zoude een vreemdeling de soort van band, die hen vereenigt, moeijelijk kunnen gissen; zonder gemaaktheid schijnen zij voor elkander te zijn, hetgeen zij meest beminnen en eerbiedigen, en weten in het openbaar elkander die kleine blijken van achting en verknochtheid te geven, die, hoewel schier onmerkbaar, daarom niet te minder gevoeld worden, en te vleijender zijn.
Maar, hoe volmaakt men ook zij, dikmaals heeft men ongelijk en vergeet zich zelven voor een oogenblik; het onmogelijke eischen zij van elkander niet, en zijn altijd gezind om elkander te dragen en te vergeven. Aan het einde van hunne hevigste oneenigheden hoort men hen nimmer hun humeur ruchtbaar maken: wat heeft het publiek met een huiskrakeel te doen? Een oogenblik daarna komen zij met even veel bedaardheid te zamen, als of er tusschen hen niets ware voorgevallen: de vrede is getroffen zonder verdere verklaring. Deze eenvoudige houding is eene zwijgende bekentenis, dat men bekent, ongelijk gehad te hebben, of dat het vergeven is, en die bekentenis wordt altijd wel opgenomen. -
Niet minder heeft edmond dan lucilia bij hunne onderlinge verkeering gewonnen. Hare zachtaardigheid zet zijne driftigheid ter neder, hare vrolijkheid tempert zijne ernsthaftigheid, hare bevalligheden doen zijn verstand schitteren, hare zwakheid beteugelt zijne onbezonnenheid, en uit dit alles wordt voorzigtigheid geboren. Zij maakt hem beminnelijk, hij haar achtenswaardig; hij doet haar geëerbiedigd, zij hem bemind worden, zij verzacht zijne ougeneugten, hij verheft hare gevoelens. Hij vindt troost in den schoot
| |
| |
hunner vriendschap, en zacht rust zij onder schut en scherm van zijne sterkte, zijne bekwaamheid, zijnen moed, en van het aanzien, hetwelk hij geniet. Hare grondbeginsels onderwerpt zij aan zijne kundigheden; zij weet dat hij kan dwalen, doch niet zoo dikmaals als haar gebrek aan ondervinding. Indien zij door de Godheid ter verantwoording van hare daden wierd opgeroepen, zoude zij tot antwoord geven: Den leidsman, welke gij mij hadt gegeven, ben ik gevolgd.
Indien het heerschen zijne aangenaamheden hebbe; beheerscht te worden heeft insgelijks de zijne; dit bespaart de foltering der besluiteloosheid, die eene der pijnlijkste geesels van het leven is. Indien men het merendeel der gemoedskwellingen van nabij onderzoekt, zoude men dikmaals ondervinden, dat zij uit besluiteloosheid ontstaan. Het is de strijd van tegengestelde neigingen, die in ons, tegen elkander botsende, aldaar kwelling, twijfeling en angst doet ontstaan. Laat eene dier neigingen de andere te onder brengen, de gemoedsrust wordt herboren, en gelukkig te zijn, is meestal niets anders, dan het eens te zijn met zich zelven. Niet zelden wordt het bij de jonge meisjes opgemerkt, wier stand voor de afhankelijkheid schijnt geschapen te zijn, dat wanneer eenig voorval haar daaraan onttrekt, zij niet weten hoedanig het te stellen met die vrijheid, die haar een zoo wenschelijk goed dacht. Zij woelen, zijn ongerust; het zijn kinderen, wier armen worden losgemaakt, na lang gezwachteld te zijn geweest, en die, derzelver, gebruik miskennende, regts en links zich bewegen, zich aan de wieg stooten, of zich in het aangezigt slaan; boos worden, schreijen, en al wat hen omringt schijnen te beschuldigen.
Lucilia is er op bedacht, om haar huis aangenaam te maken. Met vermaak keert edmond telkens derwaarts weder; het is als of hij in eene haven binnenloopt. Met deelneming luistert zij naar zijne ontwerpen, doet hem op de voorwerpen, over welke hij gaarne spreekt, terugkeeren, doet bij wijlen onderzoek naar de bezigheden, die hem onledig houden, betuigt haren eerbied voor zijne verrigtingen, achting voor zijne talenten, en nog meer voor zijne braafheid. Intusschen wil hij niet alles weten. -
Lucilia bespiedt zijne lusten, voorkomt dezelve
| |
| |
door kleine onverwachte believingen, draagt zorg voor zijne gezondheid, en deze zorge tot zelfverzaking toe uitbreidende, weet zij het misbruik van vermaken zich zelve op eene bevallige wijze te ontzeggen, gelijk zij derzelver waarde weet te verhoogen door teedere believing, door bevalligheden der kieschheid, en het treffende der gevoeligheid. Niets van hetgeen tot zijn geluk kan bevorderlijk zijn, beschouwt zij als te gering voor hare achtgeving.
Zeer naauwlettende omtrent haren goeden naam, is zij zelfs tegen kwaden schijn op hare hoede. Zij weet, dat het niet genoeg is voor hare eer en die haars echtgenoots, getrouw te zijn, maar dat men als zoodanig moet geacht worden. Het gevaar gaat voorbij, de herinnering van het gedrag blijft. De snelle loop der jeugd heeft hare bekoorlijkheden weggevoerd. Hare tanden bederven, haar haar valt uit, hare kleur heeft geene frischheid meer, haar hals is rimpelachtig, hare houding wordt plomp; zij kan nog den schijn van schoonheid hebben; maar haar man weet, dat zij niet meer schoon is, en zij is onkundig, dat hij het weet. Voor het overige schijnt elke schoonheid, die haar ontvlugt, eene nieuwe verpligting op haar te leggen, om dezelve te vervangen met eenige bevalligheid van het verstand, of eene hoedanigheid van het hart. Met het verval der jaren paart zij de slordigheid en onachtzaamheid niet; haar opschik, altijd net, is even verre beneden het zwierige, als dezelve in smaak en zindelijkheid uitmunt.
In hun huis, minder kostbaar opgeschikt, dan hun vermogen wel zoude toelaten, heerscht een verstandige en gerijfelijke overvloed: alles dient er om te genieten, en niets om te schitteren. Met de vermeerdering harer kundigheden groeide haar ijver voor en belangstelling in hare pligten van huismoeder. Door in haar huishouden vele orde en eene wijze spaarzaamheid in te voeren, verkreeg zij gedeeltelijk haar aanzien bij haren echtgenoot. Weinig beteekenende schijnt die geest van orde omtrent kleinigheden te zijn; maar zij kent de mannen, en hoewel dezelve voor zekere kleine bezorgingen onbekwaam zijn, behagen zij hun, en nemen hen in; en wat de zuinigheid aangaat, zij is de steun van een ruim bestaan, zoowel als welda- | |
| |
digheid. De eenvoudigheid is haar tooisel, de wijsheid haar fieraad, en de vrede haar loon.
Een nog heiliger pligt, wiens lasten zij te zamen dragen, of liever, die zij in vermaak hebben veranderd, is de opvoeding van hunne kinderen. Om zich daartoe te bekwamer te maken, lezen zij te zamen de beste Verhandelingen over dat onderwerp, de theorie aan de ondervinding, en de kunst aan de natuur onderwerpende. De laatste laten zij omtrent twijfelachtige grondregels werken, en brengen de andere tot het grondbeginsel terug: ‘den zoon op te voeden, zoo als men zelve wenschte opgevoed te zijn, en de dochter, zoo als men wenschte dat zijne vrouw opgevoed was.’
Hunne kinderen trachten zij langs den weg der deugd naar geluk te leiden, en reeds van de kindsheid af doen zij hun best om het leven te verzoeten, hetwelk zij hun gegeven hebben, en te dikmaals een heilloos, altijd zeer gevaarlijk geschenk is. Maar deze zorge breidt zich niet uit tot zwakheid, en offert niet onbepaald het toekomende om het toekomende op. Geen valscher liefde, meer strijdig met haar oogmerk, dan die hetgeen men bedorvene kinderen noemt, vormt: eene der naauwkeurigste uitdrukkingen, wat de gevolgen aangaat, zijnde, meer of min, onbekwaamheid, zwakheid, vermetelheid, overmaat van allerlei behoefte, afhankelijkheid van anderen, onvergenoegdheid, mismoedigheid, en, in het algemeen, ongezelligheid. Daar men hen altijd heeft onttrokken aan de noodzakelijkheid, om voor zich zelven te denken en werkzaam te zijn, blijven hunne ziel en ligchaam in eene soort van kindsheid, die voor altijd de zekerheid der onheilen medesleept, wier mogelijkheid men voor eenige oogenblikken zocht te ontgaan. Te zeer gewoon om hunne grilligheden te volgen, bediend en voorkomen te worden, worden zij koppig, heerschzuchtig, lastig; de beleefdheden, hun aangedaan, dunken hun pligten, de geringste tegenspraak beleedigingen, de minste toevallen van luimigheid schrikwekkende tooneelen, tot welke de uiterste onverduldigheid, met welke zij dat alles dragen, hen in der daad vervoert. Men weet niet, hoe men met hen zal handelen; wil men hun ten wille zijn in hetgeen hun
| |
| |
aangenaam zijn kan, breiden zij hunne eischen buiten de palen uit: wil men daarin weigerachtig zijn, de verstandigste weigeringen worden onverdragelijke ongerustigheden genoemd. Onbekwamer om hun eigen geluk te bewerken, vergiftigen zij dat derzulken, aan welken het lot hen verbindt. -
Tot zekeren graad toe is het nuttig, dat het kind het juk der noodzakelijkheid en der behoefte al vroeg gevoelt, dat het tot vermoeijing, ontberingen, smart en geduld gevormd wordt. Het is nuttig, dat het gedwongen wordt, de toevlugt te nemen tot zijne eigen krachten, zijne bekwaamheid, zijne buigzaamheid, zijnen moed, om zich uit de verlegenheden te redden, aan welke het in het vervolg zal blootgesteld worden. Nuttig is het, dat het al vroeg weet, hoe weinig het van de menschen moet verwachten, en dat het op zijn meest, van hen niet meer zal terug ontvangen dan het hun gegeven heeft. Noodig is het, dat het voor den strijd zich toeruste tot de smarte, tegensprekingen, tegenstellingen, onregtvaardigheden, die meer of min op het menschelijke aanwezen aanvallen.
Maar indien eene kwalijk begrepene goedhartigheid onze opvoeding zoodanig inrigte, dat dezelve ons veeleer de slagtoffers van die onheilen doe worden, dan ons leere, dezelve te overwinnen, het andere uiterste heeft ook gevaren, daaraan eigen; het verbluft de kieschheid, de blijmoedigheid en het vernuft; zachtheid moet de strengheid temperen, liefde en niet de gramschap strafoefenen, lofspraak de bestraffing vergoeden, en het vermaak dit jong verslapt werktuig opwinden, afgeloopen door eene te aanhoudende inspanning, die, hoewel in verscheidene opzigten noodzakelijk, nogtans eene der minst natuurlijken voor kinderen is, wier verstand door die overmaat meer verliest dan wint, als zijnde er geen bestendig welzijn, in het zedelijke zoo wel als in het natuurlijke, dan in de overeenstemming dier beiden.
Meer leggen zich edmond en lucilia er zich op toe, om hun hart dan hun vernust; meer hun verstand dan hun geheugen te vormen, minder om hen geleerd dan vroom, minder om rijk dan gelukkig te doen worden; en hen onderrigtende om hun fortuin te maken, worden zij vooral in de kunst onder- | |
| |
wezen, hunne gaven te kunnen derven. Hunne gewaarwordingen worden door de vriendschap verteederd; hun verstand wordt bespoedigd, door hun kleine posten op te dragen, boven hunne jaren; in hunne eigen oogen worden zij verheugd door het vertrouwen, hetwelk in hen gesteld wordt, en deze achting, hun bewezen, spoort hen aan dezelve te verdienen. Geen bevel wordt hun gegeven, zonder het oogmerk aan te wijzen, geene beschuldiging hun gedaan, zonder de reden daarvan te ontvouwen; het voorbeeld paart zich met het gebod, en het volhouden met de zachtmoedigheid.
Men oefent hunnen moed, wapent hen tegen volksvooroordeelen, vertoont de pracht in een belagchelijk licht, en maakt hen gemeenzaam met het denkbeeld van behoeften, smarte en den dood. Hun oordeel wordt ontwikkeld door het vergelijken van voorwerpen, het beoordeelen van daadzaken, en het oplossen van korte zedekundige voorstellen. Hunne opvoeding heeft voornamelijk ten oogmerke, hen hebbelijkerwijze tot wijsheid, tevredenheid en deugd te vormen, die, gepaard met eene diepe onderwerping aan de besluiten der Voorzienigheid, bij hen de plaats van Wijsbegeerte bekleeden, zoo wel met opzigt tot de pligten als de onaangenaamheden des levens.
Tot zoo verre kunnen dezelfde grondbeginsels na genoeg gemeen zijn aan de beide seksen; eenig onderscheid zal altijd de natuur omtrent dezelve daarstellen. De openbare opvoeding schijnt beter geschikt te zijn voor de jongens, de huisselijke voor de meisjes: de eene bespoedigt de ondervinding, de andere doet aan het zittende leven gewennen. Het gebruik gedoogt, dat de vrouwen minder kundigheden noodig hebben; en in der daad schijnt hun ondergeschikte staat minder te vorderen. Meer bestemd om te volgen dan om te leiden, schijnen zachtheden en gedienstigheid de hoedanigheden te zijn, dienstigst tot haar eigen geluk en van die haar omringen. Daarenboven zoude eene te groote verhevenheid van denkwijze haar eenen tegenzin kunnen doen opvatten tegen verscheidene huisselijke bemoeijingen, die, ondanks derzelver schijnbare geringheid, tot onderhoud der huisgezinnen daarom niet te minder onvermijdelijk zijn.
| |
| |
Edmond en lucilia hebben hunne taken onderling verdeeld; de eerste voert het bewind over het nuttige, de andere over het aangename; de eene gebiedt in het genot, de andere laat het oog gaan over de bijzonderheden. Zij wordt meest bemind, hij meest gevreesd; doch beiden worden geacht en ontzien. De stem des gezags gaat van hem uit, en zijne bevelen zijn meer beslissende; hij schijnt de meester te zijn; zij is de vriendin, de vertrouwelinge, de middelares; zij heerscht meer door verknochtheid dan door dwang; meer geeft zij raad door bevelen; lucilia zegt tot haren zoon: Maak uw kompliment; sta regtop; wasch uwe handen; wees bescheiden, beschaafd en beleefd. Edmond zegt hem: Wees eerlijk; verkrijg kundigheden; bemin uw vaderland, en beef nimmer. Lucilia zegt tot hare dochter: Leg u op het bevallige toe; verberg uwe gewaarwordingen: wees op uwe hoede tegen de mannen. Edmond zegt tot haar: word eene goede huishoudster; oefen u tot geduld; en indien gij immer eenen minnaar hebt, herinner u, dat uw vader uw beste vriend is.
Aldus loopen hunne dagen zacht en onschuldig af. Zij zegenen het uur hunner vereeniging, en zien met moedige hoop vooruit naar het oogenblik, hetwelk hen zal vaneenscheiden, en een godsdienstig gevoel, zich naar den hemel verheffende, voert dikmaals derwaarts de gemeene hulde hunner dankbaarheid, welke zij inzonderheid betoonen, door zich dag aan dag deszelfs weldaden meer waardig te maken. |
|