Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1811
(1811)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBijzonderheden, tot de natuurlijke historie der katten behoorende.De Katten hebben een' ronden kop, regtstaande ooren, een welgeëvenredigd voorhoofd, groote oogen, die weinig van elkander afstaan, den neus uitspringende, een' korten snoet, den bek klein, en de kin weinig uitstekende. Het zamenstel van deze trekken geeft haar eenen schijn van goedaardigheld in het gelaat; hetwelk op eene zeer kennelijke wijze verandert, wanneer het dier door eene hevige drift ontstoken is, want alsdan opent het den bek, het blaast, de oogen zijn als vuur, het draait de ooren zijdwaarts, en drukt die neder, het toont zijne tanden, het haar rijst overeind, de oogen schijnen te schitteren, het gelaat is wreed en woest; het dier maakt vaardige en sterke bewegingen, en geeft een huilend naar gejank of geschreeuw. Even als de meeste viervoetige dieren, hebben de Katten, aan iedere zijde van den bek, eenige lange regte haren, die stijf zijn, en niet kwalijk naar varkensborstels gelijken. In de Katten zijn deze haren zeer kennelijk, staan digt bij elkander, en zijn zoodanig geplaatst, dat men ze gewoonlijk, en niet te onregte, knevels noemt; de meeste zijn wit, en de langste bereiken omtrent drie duim Verwonderlijk kunstig zijn de nagels bij de Katten | |
[pagina 16]
| |
geschikt, en juist dienstig tot het gebruik, hetwelk deze dieren zoo menigvuldig van hunne klaauwen maken, waarin hun grootste vermogen bestaat. De Natuur heeft op eene zonderlinge wijze gezorgd, om deze nagels voor het stomp worden te bewaren; ieder derzelven is met eenen band voorzien, die door zijne veerkracht den nagel doet inblijven; wanneer de spier, welke van binnen is, niet trekt, dan zit de nagel in de tusschenruimte der twee toonen verborgen, en komt niet ten voorschijn om te krabben of iets aan te vatten, ten zij de gemelde spier werke. Voorts dienen de uitstrekkers der vingeren, om de nagels stijf te houden, en worden door den band gehouden, die als tot eene scheede verstrekt. In het loopen, gebruiken de Katten zelden de nagels, gaande veeleer op het zachte kussentje van vleesch, dat onder hare pooten is. Dewijl haar hiel, gelijk in de Apen, Leeuwen, en Honden, verre af is van het voorste van den voet, kunnen zij gemakkelijk opzitten. In het drinken slabben zij, gelijk andere dieren, wier onderkaak korter dan de bovenste is. Het ligchaamsgestel der Kat maakt, dat zij zeer vlug en snel is, zonder eenige vermoeijing bij loodregt staande palen en boomen opklauterende, en zonder gevaar, langs den smallen kant van heiningen en schuttingen loopende. Een vogeltje, eene muis, of ander klein dier, is naauwelijks zoodra van haar gezien, of bevindt zich in hare klaauwen. In Europa worden de Katten doorgaans in het voorjaar, in Lentemaand, sommige vroeger, eenige later, loops of krols; doch in de Indië zijn zij het bijna het geheele jaar door. Het is inzonderheid bij nacht, dat zij uit krollen gaan, en alsdan maken zij een geluid, dat veel overeenkomst heeft met het schreeuwen en krijten van jonge kinderen, en uitermate vervelend is. In geilheid schijnt de Kat boven den Kater uit te munten, dien door haar lollen en gebaren tot zich lokkende; nogtans geeft zij in het paren alle teekenen van het gevoel eener hevige pijn, hetwelk buiten twijfel aan de scherpe puntjes, waarmede het hoofdje der schaft in de Katers bezet is, en die achterwaarts gekeerd staan, moet toegeschreven worden. De Kater parende, houdt de Kat in den nek vast, dewijl zij hem anders zou ontworstelen. Hier- | |
[pagina 17]
| |
uit heeft Dr. tyson besloten, dat dit bijten in den nek, die pijn aan de Katten veroorzaakte. Ongemeen sterk vermenigvuldigen de Katten; doch zij brengen zelden meer dan vier jongen tevens voort, veeltijds maar drie of twee, en somtijds zelfs maar één. De tijd der dragt is omtrent negen weken, en de jongen zijn negen dagen blind. Men verkiest de jonge Katjes, die in het voorjaar geboren zijn, boven die van het najaar, en zulks om de vlooijen. Ongemeen zeer bemint de Kat hare jongen, zij duldt naauwelijks dat zij aangeraakt worden, en vat ze met den bek in den nek, om ze weder in het nest te brengen. Echter heeft men ook somtijds gezien, dat zij tot die buitensporige wreedheid komt, van hare jongen op te eten. Onder de Katten komen ook somtijds wanschepsels voort, hetwelk niet te verwonderen is, dewijl zij ook met andere dieren paren. Volgens verhaal van boyle, had in het jaar 1684 te Londen eene groote Rat met eene Kat gepaard, waaruit een jong voortkwam, dat half Rat en half Kat was, en in de Koninklijke Diergaarde werd opgevoed. In de Miscellanea Curiosa vindt men door Dr. clauderius verhaald, dat eene Kat met een' Inkhoren te doen hebbende gehad, drie Katjes en één Inkhorentje ter wereld bragt. Het mangelt in de Kabinetten der Verzamelaars van Natuurlijke Zeldzaamheden mede niet aan Katjes met twee koppen, acht pooten, enz. De Kat is een ontrouw Huisdier, dat men meest uit noodzake onderhoudt, om zich van het lastig bezoek der ratten en muizen te bevrijden, waarvan de Katten geslagene vijanden zijn. Men vindt weinig menschen, die de Katten enkel tot hun vermaak houden; echter kunnen zij, zeer jong zijnde, door hunne potserijen en spelen, den statigsten mensch aan het lagchen brengen, doch wat ouder wordende, verlaat hen deze speelzucht, en hoe tam zij ook mogen zijn, blijst hun zekere kwaadaardigheid bij, en de diefachtigheid schijnt van hunne natuur onafscheidelijk te wezenGa naar voetnoot(*). Met veel loosheid weten zij hunnen slag | |
[pagina 18]
| |
waar te nemen, en, wanneer zij op de daad betrapt worden, behendig weg te sluipen, ontwijkende op deze wijze de verdiende straf, en veeltijds niet weder voor het licht komende, dan wanneer zij door honger gedrongen worden. In dit stuk verschillen zij te eene- | |
[pagina 19]
| |
maal van de Honden, die door slagen leerzaam worden, en zich beteren; maar de Katten, integendeel, verzetten zich met verwoedheid tegen de tuchtiging, en schijnen er grimmiger door te worden, tot gevaar zelfs van dengenen, die ze aanrandt. De Katten nog jong zijnde, kan men ze echter verscheidene aangeborene kwade gewoonten afleeren, als, onder andere, geen vogeltjes in kooijen aan te tasten; tot dat einde wrijft men hun slechts den snuit tegen de tralien van de vogelkooi, tot dat hij bloedt, dan zullen zij er voor altoos een' afschrik van hebben. Men kan de Katten ook gewennen, met een' Hond uit één bord te eten, in één nest te liggen, enz., als men ze maar van jongs af te zamen of bij elkanderen opvoedt; men heeft zelfs een' Hond, eene Kat, en eene Duif in alle vriendschap bij elkander in één nest zien wonen, en met elkanderen omgaan. De Katten hebben de eigenschap van in donker te kunnen zien, en dit verstrekt haar tot een groot voordeel, in het vangen van ratten en muizen. Wat eigenlijk de oorzaak van deze hoedanigheid is, kan men niet regt bepalen. Zeker weet men echter, dat de Katten haren oogappel veel meer kunnen te zamentrekken dan de mensch, en genoegzaam alle andere dieren, zoodat die, tegen een sterk licht of tegen de zon gesteld zijnde, een naauwe spleet wordt, doch zoodra zij in de duisternis, of maar in het schemerlicht zijn, doet de veerkracht van het druivenvlies den oogappel zeer wijd en volkomen rond worden. Dit verschaft ontwijfelbaar gelegenheid, om in een flaauw licht klaar te kunnen zien; want hetzelfde wordt men gewaar in sommige menschen; en men heeft bevonden, dat de nachtvogels, zoo als de Katuilen, en gelijksoortige, een' zeer wijden oogappel hebben, bijna zoo groot als het geheele horenvlies. Dan, dewijl de Katten op plaatsen, waar het te eenemale donker is, klaar kunnen zien, zoo zou men waarschijnlijk kunnen stellen, dat er binnen in hare oogen, en wel in het met vaatjes doorwevene vlies, hetwelk het glasachtig vocht omkleedt, zekere eigenschap huisvest, die bekwaam is om electricaal licht voort te brengen. Men bespeurt hiervan, zelfs in ons menschen, ook eenig blijk, wanneer wij onze oogen, welgesloten zijnde, sterk wrijven. | |
[pagina 20]
| |
Eene andere eigenschap, aan de Katten, gelijk aan andere dieren, eigen, is, van in het vallen altijd op de pooten neder te komen, zelfs schoon zij in het eerst den kop omlaag hadden. Zeker is het, dat zij zich, eigenlijk gesproken, in de lucht niet kunnen omkeeren zonder eenig steunpunt; maar de vrees, waarin zij zich bevinden, doet hen den ruggegraat krom buigen, waardoor de ingewanden opwaarts worden geperst, en daar zij tevens den kop en de voorpooten uitstrekken naar de plaats vanwaar zij zijn afgevallen, als om die weder te vinden, zoo doet zulks deze deelen de werking van eenen hefboom maken op het zwaartepunt des ligchaams, zoodat zij een' halven draai in de lucht doen; gelijk parent heeft betoogd. ‘De allerfijnste kennis der Werktuigkunde,’ zegt die Heer, ‘zou in zulk een geval geen beter middel aan de hand kunnen geven, dan hetgeen de Natuur, uit eene louter hartstogtelijke drift, in deze doet gebeuren.’ De Katten zijn zindelijk, af keerig van morsigheid, en maken de pooten niet gaarne nat. Hare vniligheid bedekken zij zorgvuldig, en likken zich gedurig het lijf, de pooten en den staart. Het huis daar ze opgevoed zijn, verlaten zij niet gaarne, en keeren meestentijds, wanneer zij niet zeer verre vandaar gebragt zijn, derwaarts weder terug. - Gaarne worden zij gestreeld en gevleid, en alsdan maken zij een zacht geluid, dat naar het snorren van een spinnewiel gelijkt, en ook doorgaans spinnen genoemd wordt. - Het maauwen is eene bijzondere eigenschap der Katten. - Tot voedsel houden zij veel van ratten en muizen, alsmede van visch, spek, en vleesch, van gevogelte, en van melk. - Altijd zoeken en verkiezen zij, zoo veel mogelijk is, eene zachte legerstede. - Den reuk van den wortel der Valeriana, zoo wilde, als de tuinplant, doch inzonderheid dien van het Marum Syriacum en Nepeta, welke om die reden Kattekruid wordt genoemd, beminnen zij zoodanig, dat zij door wrijven en strijken, die kruiden, indien men ze niet zorgvuldig beschut, in het kort vernielen, makende velerlei grappige bewegingen, welke tot een blijk strekken van het groot vermaak, dat zij daarin vinden. Zij zijn ook geheel niet bij de lijken van menschen te betrouwen, dewijl | |
[pagina 21]
| |
zij die somtijds beschadigen; alsook niet bij kleine kinderen, noch in een vertrek daar men slaapt. De benaauwdheid, waarin sommige menschen geraken, die zich in eene kamer bevinden, waar eene Kat is, zelfs zonder dezelve gehoord of gezien te hebben, is niet wel aan enkelde inbeelding toe te schrijven. De Katten worden ook somtijds dol, en haar beet veroorzaakt alsdan heviger toevallen, dan die der dolle honden. Sommige zijn van gedachten, dat de adem der Katten voor den mensch gevaarlijk is; en mathiolus verzekert, dat dezelve borstkwalen kan veroorzaken. Zelfs zijn er, die gelooven, dat eenige haartjes van eene Kat, bij ongeluk ingezwolgen, onfaalbaar de tering of eene kwijnende ziekte te weeg brengen Volgens getuigenis van vele Geneesheeren, zijn niet alleen de hersenen der Katten, maar ook hare pis, haar haar, klaauwen, en tanden, een wezenlijk vergift. Hoe het met dit een en ander zij, zeker is het, dat men weldoet, zich van deze dieren niet te laten likken, of zich met hunnen snoet aan het aangezigt te wrijven, zoo als sommige menschen wel doen. De Katten willen ook geenszins opgesloten zijn; zij beminnen de vrijheid, en eene naauwe gevangenis brengt hen in woede, en door wanhoop tot razernij, wanneer ze niet bij uitstek tam zijn; zij schijnen alsdan nergens om te denken, dan om hare verlossing uit het bedwang, en volgens het zeggen van den Heer l'emery, laten zij de ratten en muizen, die anders hunne grootste vijanden zijn, in zulk een geval ongemoeid. Men kan de Katten, zoowel als de Honden, op de maat leeren dansen, door een' hoepel of over een' stok springen, zich dood veinzen, en meer andere dergelijke grappen en kunstjes. Voor eenige jaren vertoonde men, op de Kermis van St. Germain te Parijs, een Concert, dat veel verwondering baarde. Het was uit Katten zamengesteld, die alle eveneens gekleed, en in zitbankjes geplaatst waren, met elk een muzijkblad voor zich; in het midden was een Aap, die de maat sloeg; en op dit teeken, begonden de Katten zoo vreesselijk te lollen en te schreeuwen, dat zulks, onder het geluid van eenige muzijk-instrumenten, de zonderlingste en belagchelijkste harmonie | |
[pagina 22]
| |
gaf, die men kan verzinnen Een oneindige toevloed van menschen, waaronder vele van aanzien, gingen daarheen, om oog- en oorgetuigen van dit zeldzaam maatgelol te wezen. |
|