Anekdote van Philippus en een ondankbaren hoveling.
Philippus, Koning van Macedonie, zond, op zekeren tijd, eenen zijner hovelingen, tot het verrigten van eene zaak van eenige aangelegenheid. Door een opkomenden storm leed de hoveling schipbreuk, en zoude er ongetwijfeld het leven bij hebben ingeschoten, ware hij niet gered geworden door de herbergzaamheid van eenen boer, die nabij het zeestrand woonde, en in een klein schuitje zijn leven waagde, om dat eens ongelukkigen vreemdelings te behouden. Door dezen boer werd de hoveling naar zijn huis gebragt, gekoesterd, en met de grootste menschlievendheid behandeld, en, na eene maand vertoevens, bij zijn vertrek, van het noodige reisgeld voorzien. Bij zijne wederkomst verhaalde hij den Koning het gevaar, waarin hij zich had bevonden, en de ellenden, welke hij had geleden, doch niet de minzame behandeling, hem aangedaan. Philippus, getroffen door dit verhaal, zeide, zijner getrouwheid te zullen gedachtig zijn, en der gevaren, welke hij zijnenthalve had uitgestaan. De hoveling, des Konings belofte zich ten nutte willende maken, zeide, dat hij nabij het strand eene kleine fraaije boerderij had gezien, volmaakt naar zijnen smaak, nabij de plaats, alwaar hij schipbreuk had geleden, en verzocht, dat deze hem mogt geschonken worden, als een gedenkteeken zijner behoudenisse en van zijner Majesteits weldadigheid. Diensvolgens beval philippus aan pausanias, Landvoogd van het gewest, dat hij den hoveling in het bezit van de verlangde boerderij zoude stellen. De arme boer, die het leven diens snoodaards zoo edelmoedig had gered, van zijnen eigendom beroofd zijnde, en over diens ondankbaarheid verontwaardigd, ging terstond op reis naar het hof van philippus, kreeg gehoor bij den Koning, en verhaalde het geval. Philippus, verbaasd en vertoornd over de ondankbaarheid des snooden hovelings, liet hem straks in verzekering nemen, en aan zijn voorhoofd met
deze woorden brandmerken: de ondankbare gast; gevende voorts de boerderij aan den regten eigenaar terug.