| |
Aanmerkingen, omtrent de vederen en het dons der vogelen. Door den Heer Parmentier.
De Vogelen worden gevangen en gekweekt, niet slechts om hun vleesch, hun vet en hunne eijeren, maar ook ter zake hunner vederen. De vederen, door de Natuur hun gegeven tot hunne kleeding, en om hun tot de voornaamste middelen tot vliegen te dienen, worden tot verscheiden oogmerken aangewend, meer of minder nuttig in de zamenleving.
Eenige, merkwaardig om hare zachtheid en veerkracht, om de schoonheid harer draadjes, uit welke hare baarden zijn zamengesteld, dienen ter overschaduwinge van de helmetten der krijgslieden, tot sieraad voor het hoofdhulsel der vrouwen, ter zamenstellinge van die haarvlechten en die fraaije pluimen, van welke de rijkste stukken overdekt worden.
Andere, zeer gewild om de lengte en stevigheid harer schachten, en omdat zij zich, met kleine moeite, om er mede te schrijven, laten snijden, worden de tolken onzer gedachten. Bij de Europeanen dienen zij tot een voordeelig plaatsvervangend middel der rieten, van welke de Arabieren zich bedienen, en van het stift, waarmede de Ouden in hunne schrijftafels graveerden.
Vederen zijn er ook, geschikt tot het vullen van die kussens, op welke wij, van het dagwerk vermoeid, gedurende den nacht rusten. 't Zijn de laatstgenoemde, van welke de Weelde eenige heeft uitgelezen, om hare bijzondere fijnheid, ligtheid en veerkrachtigheid, om van dezelve een bed te vervaardigen, op 't welk zij een zachten slaap geniet.
| |
Pluimen en andere tooisels der Weelde.
De schoonste en meest geachte van alle pluimen zijn die
| |
| |
van de vederen der Sruisvogels gemaakt worden, dat zonderling tweevoetig dier, dat voeten en teeldeelen heeft, aan die van viervoetige dieren gelijk, het hoofd der vogelen, en het vermogen van zich neder te leggen; de maag en de ingewanden van herkaauwende dieren, en evenwel den krop der vogelen; hebbende het ligchaam deels met haar, deels met vederen bedekt: in één woord, 't welk vleugelen heeft, die niet de werktuigen om te vliegen zijn, maar slechts eene soort van evenaar, waarmede het zich op de been houdt, en gemakkelijk het evenwigt bewaart, onder het ongeloofelijk snel loopen, waarmede het door de woestijnen van Afrika snelt.
De pluimaadje van het mannetje is zwart, met eenige graauwe en witte vederen; die van het wijfje is bruin en aschgraauw; de groote vederen aan de vleugelen en in den staart zijn wit bij het mannetje en zwart bij het wijfje.
't Geen deze groote vederen in 't bijzonder kemmerkt, en tot het vervaardigen van pluimen geschikt maakt, is, dat zij zacht zijn, open en buigzaam; dat hare baarden, uit afzonderlijke draadjes zamengesteld, zonder aan elkander te kleven, lang en vol zijn; en, eindelijk, dat de witte pluimen van het mannetje geschikt zijn om de fraaiste verwen aan te nemen.
De zeldzaamheid en hooge prijs dezer Struisvogelvederen, die uit de Levant tot ons worden overgebragt, zou, ongetwijfeld, op het denkbeeld hebben kunnen doen vallen, om deze vogelen in Europa landeigen te doen worden, indien men gedacht hadde, dat zij in eenige andere plaats hun verblijf konden houden, behalve in de brandende zandwoestijnen van Afrika. Maar er is eene andere soort van Struisvogelen, die van de Straat van Magellaan, welke, de koude gewesten van Zuid-Amerika bewonende, in ons klimaat zou kunnen tieren. Noodig ware het, deze soort herwaarts over te brengen, en van de vermenigvuldiging van het ras de proeve te nemen, ten einde deszelfs eijeren, vleesch en vederen ten voordeele aan te wenden.
Intusschen is er een ander ontwerp, 't welk spoediger en met meer zekerheids zou kunnen volvoerd worden. Het is, het vermenigvuldigen van witte Kalkoenen, en tot pluimen te doen dienen de vederen, welke aan de zijden der dijen dezer dieren staan. Dit vervangen van de
| |
| |
Struisvogelvederen zou een nutte tak van koophandel worden.
Behalve de lange Struisvogelvederen, die men, met zoo veel bevalligheids, op het hoofdtooisel der Vrouwen ziet wapperen, zijn er eenige, van andere vogelen genomen, welke insgelijks ter versieringe van die hoofden dienen. Van dien aard zijn de veders van het geslacht der Paradijsvogelen, en met name de lange en fraaije zwarte vederen, welke van den top van het hoofd des Reigers uitgaan, eene aigrette uitmakende, die op zijnen nek rust. De Weelde tooit zich insgelijks met de vederen van den Paauw. De kleuren van goud en edele gesteenten, welke de Natuur met eene kwistende hand aan den staart diens fraaijen vogels heeft geschonken, zijn zijne uitsluitende eigendom. Die van de Goudvogels, den Bromvogel, en andere van het talrijk gezin der Spechten, vertoonen de levendigheid en het fluweelachtige der bloemen, het polijstsel der schitterendste metalen, den luister der kostbaarste gesteenten, en de verscheidene en bedwelmende terugkaatsing der zonne. Tot het beleggen van tabberden heeft men zich bediend van de fraai gele en schitterende vederen van den hals des Toucans. Zelfs heeft men, te zelfden oogmerke, zich wel willen bedienen van de azuurkleurige vederen van den Meerkoet.
Zoo hevig een krijg werd, eenigen tijd geleden, tegen deze vogels gevoerd, met oogmerk om hunne vederen te bekomen, dat de landlieden zich met de hoop streelden, welhaast van dezelven te zullen bevrijd worden. Ongelukkig is de trek tot de vederen van den Meerkoet verdwenen, en die vogel, even als voorheen, gaat voort met de velden te verwoesten.
Niet te vrede met voorwerpen van optooijinge, tot welke de Weelde die vederen gebruikte, met de schitterendste kleuren verfraaid, is men op het denkbeeld gevallen om ze ten nutte aan te wenden.
Van vellen, van vederen dier zelfde vogelen voorzien, waarbij men die van de Zwaan, den Eendvogel, den Duiker, Pintade, Fazant en anderen heeft gevoegd, heeft men handmoffen en palatinen gemaakt.
De vellen, daartoe bestemd, moeten niet genomen worden van vogelen, aan eene ziekte gestorven, of die in den ruitijd zijn gedood. In dat geval zouden de vederen uitvallen, of niet in eenen staat van volkomenheid
| |
| |
zijn. Geene andere, derhalve, moeten gebruikt worden, dan van vogelen, in eenen staat van volkomenheid gedood, en kort na hun sterven afgestroopt, inzonderheid wanneer het warm weder is; dezelfde gevolgen zoude men anders van bederf als van ongesteldheid ondervinden.
Nadat het vel van alle zijne onreinheden is gezuiverd, wordt het over eene kleine tafel uitgespreid, met de ruige zijde naar beneden, zijnde alvorens de vederen naauwkeurig over elkander gelegd. Om het te vaster te doen leggen, wordt het met spelden of met eenen dunnen draad vastgemaakt.
Het vleesch en vet, welke er misschien aanhechten, worden dan weggenomen, en de gaten, zoo ze er in zijn, digtgenaaid. Nu wordt het vel met lijm bedekt, gemaakt van een handvol meel, gemeen zout, zoo veel men tusschen vinger en duim kan vatten, en zoo veel goeden witten wijn, als noodig is om het te mengen en voegzame vastheid te doen bekomen.
Het vel aldus overdekt zijnde, wordt, om te droogen, aan den noordenwind blootgesteld; waarna het, door afschrapen, wordt schoongemaakt: 't welk gemakkelijk kan geschieden, omdat het lijm van zelf in schilfers afvalt. Indien het, na deze bewerking, nog vochtig zij, moet het van nieuws met lijm bedekt, en als voren gedroogd worden.
Wel gedroogd zijnde, wordt het met een draad op papier of op een lint vastgemaakt, om het te bewaren, en in eene doos gesloten, wier bodem met absynthium of rozenhout bedekt is. Indien er aan het vel een aangename reuk verlangd worde, zal het noodig zijn, voordat het van de tafel wordt genomen, en eer het afgeschraapt is, met eene spongie een laag of twee van eenig welriekend mengsel daarop te leggen.
Wanneer het vellen van grooter vogelen zijn, neemt men, in plaats van wijn, azijn, waarin zout of aluin gesmolten is; verscheiden lagen van dat mengsel worden over dezelve gestreken; de hoeveelheid hangt af van de dikte van het vel.
| |
Schrijfschachten.
De pennen (want dus worden de vederen van de vleugelen en den staart der vogelen genoemd, in onderscheiding van eigenlijk dus genoemde vederen, met welke hunne
| |
| |
ligchamen zijn bedekt) zijn de langste en stevigste van alle. Die van Zwanen, Ganzen en Kraaijen worden, bij voorkeuze boven alle andere, tot huisselijk oogmerk gebruikt, en naar gelange van de hoedanigheid harer schachten.
Dus worden de schachten van de Zwaan meest begeerd om er mede te schrijven en er penseelen van te maken; die van de Gans, die overvloediger, en bijkans even goed als die van de Zwaan zijn, worden meer tot schrijven gebruikt; van die van de Kraai bedient men zich meestal tot pennen van het klavecimbel, en tot zulke soort van teekeningen, die met de pen gemaakt worden.
De Gans is de vogel, die de meeste schrijfpennen oplevert. Men heeft er tienderlei soorten van; doch op hare oppervlakte blijft altijd eene vetachtige stoffe over, van welke zij moeten ontdaan worden, om haar zuiver, doorschijnende, glansrijk, in één woord, tot het verkrijgen van de noodige hoedanigheden bekwaam te maken. In Holland verstaat men inzonderheid die kunst. Den oorlog, gedurende welken verscheiden Apothekers, beoefenaars van kunsten en wetenschappen, aldaar zich onthielden, nam ik te bate, om hun te verzoeken, zich eenige inlichting aan te schaffen omtrent eene bewerking, tot nog toe weinig bekend. Het volgende is de hoofdzaak van 't geen mij berigt werd.
Men dompelt de schacht, uit den vleugel des vogels geplukt, in zoo goed als kokend water; men laat haar aldaar, tot dat zij voegzame weekheid heeft bekomen; men drukt haar, met den rug van 't lemmer van een mes haar om hare as draaijende. Deze soort van wrijvinge, zoo wel als de indompeling in het water, voortgezet zijnde, tot dat de buis der schacht doorschijnende, en het vlies, zoo wel als het vetachtige omkleedsel geheel is weggenomen; wordt zij voor 't laatst in 't water gestoken, om haar volkomen rolrond te maken, 't welk door middel van den voorsten vinger en des duims geschiedt. In eene gematigde warmte wordt zij dan gedroogd.
| |
Vederen en Dons tot Kussens.
Peluwen, matrassen en kussens kunnen met de kleine vederen van tamme vogelen en duiven gevuld worden. In sommige gewesten (van Frankrijk) worden zij te dien oogmerke gebruikt; doch meestal bedient men zich daar- | |
| |
toe van het dons der palmipedes. Van het dons der roofvogelen zou men ook kunnen gebruik maken, indien ze in genoegzame menigte voorhanden waren.
Er zijn twee soorten van dons. De eene, waarvan geen werk gemaakt wordt, bestaat uit ligte, zachte, opene, borstelachtige en niet aaneen verbondene pluimen, waarmede zeer vele jonge vogelen kort na hunne geboorte bedekt zijn, en die, bij hun opgroeijen, afvallen. De andere soort, meer aaneen klevende, die zorgvuldig wordt verzameld, bestaat uit korte vederen, met dunne schachten, en lange, evengelijke, vaneen gescheidene vezeltjes, uit welke de Natuur de warme kleeding der vogelen heeft vervaardigd, die hoog vliegen, en die in het water leven, met oogmerk om hen tegen de koude te beveiligen, welke zij anders zouden lijden, genen in de hooge gewesten des dampkrings, dezen door de aanraking des waters. Dit dons is bij de laatsten met eene vaste, olieachtige pluimaadje overdekt, welk dezelve tegen de vochtigheid volkomen behoedt, en, door dit middel, deze vogelen hunne natuurlijke warmte doet behouden.
Het dons van roofvogelen, gelijk reeds gezegd is, ten uiterste zeldzaam zijnde, zijn de verzamelaars alleen bedacht om dat der vogelen met vliesachtige voeten te verkrijgen: eene zeer talrijke klasse van vogelen, en van welke slechts drie soorten tot eenen staat van tamheid zijn gebragt: de Zwaan, de Gans en de Eendvogel.
Doch eer ik van het verzamelen van deze drie soorten van dons spreke, die met kleine moeite kunnen verkregen worden, moet ik, met weinige woorden, van eene soort van dons gewagen, die dezelve verre te boven gaat in zachtheid, ligtheid en veerkrachtigheid; het is de Eiderdons, die van eenen Eendvogel, de Eidervogel (Anas mollissima, linn.) wordt verzameld, en IJsland bewoont. De volgende beschrijving daarvan ontmoet men bij sonnini, den waardigen vriend van buffon, en eenen der voornaamste bijdragers tot het Nouveau Dictionnaire d'Histoire Naturelle.
‘De Eider-eendvogel plukt uit zijne borst en buik het dons, waarmede zij bedekt zijn, met oogmerk om, ter voeringe van zijn nest, zijne eijeren en jongen te verwarmen. Gretig wordt dat dons getrokken, in alle landen, alwaar deze vogels gemeen zijn. Het is de zachtste, ligtste, warmste en veerkrachtigste van alle donssoorten. Noorwegen en IJsland leveren deze dier- | |
| |
bare ware, die, zuiver en wel geplukt zijnde, aldaar tegen een pistool het pond verkocht wordt.
De nesten van den Eider-eendvogel zijn, in het Noordelijk gedeelte van Europa, voor de kustbewoners, eene soort van eigendom, die, hoewel vrij, besten dig en zeker is. - Elk inwoner geniet in vrede de nesten, op zijn land gelegen, en doet al wat hij kan om deze Eendvogels derwaarts te lokken. Op het dooden van deze vogelen staat eene zware boete. Één man, indien zijne woning op de rotsen, op eenigen afstand van het land, gelegen zij, kan, in een jaar, van vijftig tot honderd ponden dons vergaderen. De Deenen koopen al wat zij verzamelen. Maar 't is een algemeene regel, dat het dons, van een dooden Eendvogel verzameld, minder van soort is, dan die hij uit zijn eigen ligchaam plukt.’ Dit zelfde heb ik reeds aangemerkt, en voeg er hier nevens, dat het ten aanzien van alle vogelen geldt.
Groot onderscheid is er, inderdaad, tusschen de veders, van een levend dier geplukt, en die van een vogel, aan eene ziekte gestorven, genomen worden. De laatste bezitten weinig veerkrachts; zij schimmelen, wanneer zij aan de minste vochtigheid worden blootgesteld. Aan nog een ander ongemak zijn zij onderhevig; hoewel in een oven gedroogd, worden zij ligter van insekten aangetast, en vergaan in korten tijd.
Dit ondérscheid, echter, wordt niet slechts bij de vederen van tamme vogelen opgemerkt; wol en haar zijn daaraan even zeer onderhevig. Wol, van een beest geschoren, 't welk aan ziekte is gestorven, bezit op verre na zoo vele waarde niet, als die van een gezond Schaap is gesneden. Zeer aanmerkelijk vermindert de ongezonde staat de waarde. Het laken, gemaakt van het haar eens diers, aan eene ziekte gestorven, is onsterk. Zorgvuldig geven er daarom de Kooplieden acht op, om te zeggen, dat hun haar van een levend beest is; het onderscheid hebben zij zekerlijk door dagelijksche ervarenis geleerd.
Zelfs het ivoor, 't welk nu en dan gevonden wordt in landen, van Elefanten bewoond, is minder dan 't geen de Elefanten geven, die gevangen worden; het laatste is witter, minder broos, fraaijer, kan beter gepolijst worden, en verdient in allen opzigte de voorkeuze.
| |
| |
| |
Zwanedons of Vederen.
Onder de wilde Zwanen vindt men er eenigen, wier pluimaadje volmaakt wit is, gelijk die der tamme Zwanen. Anderen, en dit is meestal het geval, zijn meer graauw dan wit; en dit graauwe is donkerder aan het hoofd en op den rug, zoodat het zich bijkans bruin vertoont.
Tamme Zwanen worden tweemaal in 't jaar van hare vederen ontbloot, even als de Ganzen. Zij geven een dons, dat om zijne zachtheid zeer begeerd wordt, en dat tot het vullen van peluwen en bedden dient. Bekend is het, daarenboven, dat dezelfde zelfstandigheid, zijnde zeer sijn, en zachter dan zijde, tot poederkwasten wordt gebruikt. Ook worden er fraaije handmoffen en voeringen van gemaakt, zijnde beiden ligt en warm. De vleugelvederen zijn beter dan die van de Gans tot schrijfpennen en penseelen.
| |
Dons of Vederen van den Eendvogel.
Hoewel het dons van gemeene vogelen en Duiven, in sommige oorden, niet wordt verworpen, leveren, echter, de vogelen met gevliesde pooten het grootste gedeelte uit van 't geen in Europa wordt vertierd.
De vederen van Eendvogels bezitten genoegzame veerkracht, en worden in het voormalig Normandie tot zekeren prijs verkocht, alwaar deze vogelen in menigte gekweekt worden. Men gebruikt ze tot peluwen en matrassen.
| |
Dons of Vederen van de Gans.
De gemeene Gans, en vooral die talrijke soort, die, zints onheugelijke tijden, in eenen staat van tamheid heeft geleefd, levert de meeste vederen en dons, die in Europa gebruikt worden. Lang vond het geloof, dat de gezondheid dezer vogelen nadeel leed bij het berooven van hunne vederen; doch indien de bewerking vóór den ruitijd geschiede, heeft zij geen ongemak ten gevolge, wanneer zij behoorlijk wordt volvoerd, en in zulker voege, dat van elken vleugel slechts het dons en vier of vijf vederen worden uitgeplukt.
Wanneer de jonge Ganzen twee maanden oud zijn,
| |
| |
worden zij verscheiden malen na eene plek helder water gebragt; dan plaatst men haar op zuiver stroo, om aldaar te droogen; vervolgens worden zij ijlings, voor de eerste maal, van hare vederen beroofd, en andermaal in den aanvang van den herfst, doch in mindere mate, om de naderende koude, waardoor zij zouden kunnen nadeel lijden.
Een ander in acht te nemen behoedmiddel is, dat, wanneer de Ganzen van hare vederen zijn ontbloot, zij niet te water moeten gelaten worden, en men haar alleenlijk moet te drinken geven, twee dagen lang, tot dat haar vel stevig zij. Ten derden male worden zij geplukt, wanneer zij, alvorens gemest zijnde, gedood worden. Deze vogel, derhalve, kan, in negen maanden levens, drie oogsten vederen opleveren.
Het voordeel, van Ganzenvederen te trekken, moet niet verzuimd worden. - In Lincolnshire, in Engeland, maken zij een belangrijk voorwerp van handel uit, en worden, jaarlijks, ten aanzienlijken getale verkocht.
Het voordeel te verwaarloozen, van ééns, twee- of driemalen, in één jaar, eenen oogst schrijfpennen, en van dons, tot het vullen van bedden en peluwen dienende, in te zamelen, ware zoo veel als moedwillig een aanzienlijk en zeker gewin uit de hand te geven, 't welk van een talrijken toom Ganzen kan behaald worden. Men wil, dat die oogst met de jaren verandert, en dat een wijfjes Gans, in 't algemeen, een pond, doch een jonge Gans een half pond vederen geeft.
Ganzen, bestemd om op boerenwerven te vertoeven, en die gemeenlijk oude Ganzen genoemd worden, mogen, inderdaad, zonder nadeel, driemaal in 't jaar, van zeven tot zeven weken, geplukt worden; doch de jongen, eer zij die bewerking ondergaan, moeten dertien of veertien weken oud zijn, en inzonderheid deze spoedig voor de tafel bestemd worden, omdat zij zouden vermageren, en hare eigenschap verliezen.
Niet weinig hangt de deugdelijkheid des dons en de sterkte der vederen af van de natuur des voedsels. Geen minderen invloed heeft het wel bezorgen van de Ganzen. Men heeft opgemerkt, dat op plaatsen, alwaar deze vogelen veel water vinden, zij minder aan ongedierte onderhevig zijn, en betere soort van vederen geven.
Ten aanzien des dons heeft er eene soort van rijpheid plaats, die ligt kan ontdekt worden, als vallende het dan van zelf uit. Te vroeg geplukt zijnde, heeft het geene vast- | |
| |
heid, en kan ligt van ongedierte worden aangetast. Magere Ganzen geven meer dan vette; en het dons der eersten is ook in hooger waarde. Nooit moet men vederen van Ganzen laten plukken, nadat zij eenigen tijd dood geweest zijn, om verkocht te worden; veelal hebben zij een kwaden reuk, en schimmelen; geene andere, dan die van levende, of pas gedoode Ganzen geplukt zijn, mogen geveild worden. In 't laatste geval moeten zij spoedig, en nog eer zij geheel koud zijn, geplukt worden; de vederen zijn dan veel beter.
| |
Het droogen der Vederen.
Welke ook de soort van vogelen zij, die de meeste vederen geven, die 't meest in gebruik zijn, moeten van levenden geplukt worden; deze laten zich ligt onderkennen, wanneer de schachten, tusschen de vingers gedrukt, een bloedig vocht geven. Die na den dood worden geplukt, zijn droog, ligt en aan ongedierte onderhevig; doch vederen en dons, van de beste soort, vóór den ruitijd verzameld, en in een voegzaam saizoen, vorderen, gelijk reeds gezegd is, behoedmiddelen, om in goeden staat te kunnen bewaard worden. Altijd bevatten zij een vette waterachtige stoffe, die, bedervende, aan dezelve een zeer onaangenamen reuk zou mededeelen. Zij moeten, derhalve, gedroogd, en in een oven gelegd worden, nadat er het brood is uitgenomen. Langer moet dit droogen duren, wanneer men vederen van watervogelen behandelt, uit hoofde van derzelver olieachtigheid.
Deze eerste drooging volvoerd zijnde, moeten de vederen naar eene drooge luchtige plaats gebragt, en dagelijks geschud worden. Hierdoor droogt het merg in de schachten, en vervliegen in stof de vette en vleeschachtige deelen der oppervlakte. Eeuwen lang kan men alsdan de pen bewaren; maar indien deze behoedmiddelen verwaarloosd worden, indien de pen niet tot den staat van volkomene sponsachtigheid gebragt worde, en halfgedroogde sappen bevatte, zal zij eene prooi van insekten worden. In dat geval moet zij in zeepwater gelegd, en herhaalde reizen gewasschen worden: eene tweede bewerking, die de veerkrachtige hoedanigheid daarstelt, en eenig verlies veroorzaakt. 't Zelfde als van de vederen, mag
| |
| |
ook van de wolle gezegd worden. Slecht geschoren zijnde, lokt de vette stoffe, welke zij bevat, insekten. Ter voorkominge van een geheel bederf, moet zij gewasschen, en van de natuurlijke vette stoffe, die aan bederf onderhevig is, bevrijd worden.
De stoffen, welke, ten platten lande, tot bedden gebruikt worden, moeten in eene horde, op eene schraag rustende, midden in een luchtig vertrek, gelegd worden. Hier moeten zij, van tijd tot tijd, met een dun stokje geklopt en geschud worden, dikmaals aan de opene lucht blootgesteld, aan de koude gedurende de schoone winterdagen, en aan de zon in 't begin der lente, ter weringe van de soort der insekten van de klasse der Phalenae, die alleen in de schaduw en in een staat van rust voortteelt. Daglicht en schudding zijn middelen, verre te kiezen boven welriekende planten, door sommigen daartoe aangeprezen.
Om de wolle te zuiveren, giet men in drie pinten kokend water anderhalf pond aluin en even zoo veel cremor tartari, die gezamenlijk in drieëntwintig pinten koud water gesmolten worden. In dit vocht laat men de wolle eenige dagen staan, wanneer zij gewasschen en gedroogd wordt. Thans is zij niet meer aan insekten onderhevig.
De reinheid der vederen en wolle, tot matrassen en kussens dienende, moet als een hoofdvoorwerp van gezondheid beschouwd worden. Dierlijke uitwasemingen kunnen, in vele opzigten, nadeelig zijn; maar nog grooter is het gevaar, wanneer de wolle met het zweet en de ontlastingen van menschen besmet is, die rot- en besmettende ziekten gehad hebben. Bedden en de wolle van matrassen kunnen derhalve niet te dikmaals geklopt, geschud, gereinigd en gewasschen worden. Niet genoeg kan deze voorzorge worden aangeprezen. |
|