Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1810
(1810)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 470]
| |
Tafereelen van Vrouwelijke Opvoeding, door Caroline Rudolphi. IIde Deel. Te Haarlem, bij F. Bohn. In gr. 8vo. 318 Bladz.Ongemeen zouden wij ons verheugen, wanneer het gunstig verslag in ons Maandwerk van het Iste Deel dezer Tafereelen van Vrouwelijke OpvoedingGa naar voetnoot(*) een aantal waardige Moeders en verstandige Gouvernantes opmerkzaam gemaakt had op dit voor haar inzonderheid geschreven en hoogstnuttig Werk. Zeer zoude het ons verblijden, wanneer dezen, door stille toejuiching en welverdienden lof, onze openlijke beoordeeling van dit IIde Deel vooruitsnelden, en bij de zoodanige onder de Sekse, als nog onbekend zijn met de bevallige Schrijfster, onze aanprijzing van derzelver arbeid door hare beslissende lofspraak ondersteunden. In dat geval mogten wij ons vergenoegen, alleen het zegel onzer hartelijkste goedkeuringe te drukken op dit voortreffelijk geheel, welk thans het licht ziet. Maar hoe weinige, misschien, onder onze Lezeressen, die zich verwaardigen somtijds een oog te slaan op ons verslag wegens uitkomende Boeken! Denken wij, daarenboven, aan de ijdelheid en verstrooijing, waarin zich eene te groote menigte onzer wellevende Dames en Burgervrouwen, met achterstelling der Moederlijke Pligten, verdiept; of wel aan de ongeschiktheid veler nieuwerwetsche Gouvernantes en Schoolhoudsters, aan welke Ouderlijke ligtvaardigheid de vorming van eigen Dochters overlaat; dan..... Maar wij mogen ons hierom geenszins ontslagen achten, van onze Letterkundige taak, bovenal ten dienste van het beminnelijkst deel des Menschdoms, met Mannelijken ernst of Vaderlijke deftigheid te vervolgen. Wij ontmoeten hier wederom eene aangename en nuttige verscheidenheid van tafereelen, gesprekken en waarnemingen, of lessen, waarin Mej. rudolphi voortgaat haar ontwerp van Vrouwelijke Opvoeding mede te deelen in eene reeks gemeenzame Brieven van selma aan derzelver Vriendin emma; van welke steeds de vorming der lievenswaardige ida, Dochter van laatstgenoemde vrouwe, en die van santje, het Weeskind, derzelver gezellin en medekweekeling, den hoofdinhoud uitmaken. Na een kort verblijf met dezen op het land, in de nabuurschap van het beminnelijk gezin van Dowillig, onderneemt zij met de kinderen een uitstapje te doen naar Dresden, met oogmerk voornamelijk om de gunstige vorderingen van ida te doen blijken aan hare aanzienlijke Ouders, genoodzaakt zijnde hun verblijf te Peters- | |
[pagina 471]
| |
burg tegen dat te Konstantinopel te verwisselen, en nu derwaarts reizende. Tegen de verrassende vreugde des wederziens vond echter selma goed de meisjes bekwamelijk te wapenen, daar zij het van aanbelang keurt, dezelven te houden in eene stille en vergenoegd vrolijke gemoedsgestalte. Naar huis wedergekeerd, verschaft haar de terugkomst van willem (ida's Broeder) en bartens (diens Reisgenoot en Gouverneur,) beiden gewond en ongesteld door kort geleden ramp met een rijtuig, weldra stoffe tot nieuwe zorgen, en bekwame gelegenheid, om de meisjes, benevens klaartje, (Dochter van gemelden Leeraar, op nieuw bij selma den winter vertoevende) voor de oppassing bij het ziekbed te vormen, als eene voorname taak der Vrouwelijke Opvoeding. Van dezen aard ook, en bij uitstek lezenswaardig, is het tooneel, dat wij vervolgens ontmoeten, in het verhaal der kwijnende ziekte en van het zalige sterfbedde der vrome Echtgenoote van den braven Leeraar, zoo welgepast om de kinderen gemeenzaam te maken met het denkbeeld des doods, als het bijzondere aanleiding gaf om ida eenen schoonen wenk te geven omtrent het weder leven tot een beter bestaan, dat, even als de bevalliger Lente na ruwen Herfst en Winter, ons wacht. - Tusschen deze treuriger stoffen is het eene zeer welgeplaatste afwisseling voor den Lezer, behalve van andere onderwerpen, ook gewaagd te vinden van de landelijke vermaken, het schoven binden en daarop gevolgde bal der kinderen; welk aanleiding gaf, dat saartje, Dochter van den Schout bruining, wier opvoeding na den dood van hare Moeder door 's Vaders dwaze toegevendheid te zeer verwaarloosd was, door haren waardigen Broeder bij selma werd aanbevolen, en opgenomen in den kring van derzelver kweekelingen, reeds genoegzaam gevormd, dan dat zij voor dezen de besmetting duchtte van een voorwerp, welks luimen krachtig uitkomen en afsteken bij derzelver gunstigen aanleg. Nog sterkere tegenstelling, die den prijs eener goede en verstandige opvoeding bovenal kenteekent, vinden wij in een drietal Dochters der zachtaardige elize, welke de Moeder, Vriendin van selma, aan zekere stijve Gouvernante, Mademoiselle fleury, geheel had overgelaten, die dezelven, tot de Vaderlandsche namen toe, op eene Fransche, gekunstelde of liever gedwongen leest geschoeid en verwrongen had. Dezen ontmoette selma in Zwitserland, werwaarts zij, te gelijk met het diep verslagen gezin van Do. willig, na het overlijden van diens Echtgenoote, verreisd was, almede onder geleide van den jongen bruining, van willem en bartens, welke laatsten zich wederom bij hen vervoegd hadden. Omtrent dien tijd ontwaarde het schrander oog der moederlijke verzorgster, dat willem en betty, Dochter van opgenoemden Leeraar, gelijk mede bartens en ida, voor elk | |
[pagina 472]
| |
anderen eene teedere aandoening begonnen aan te kweeken of te gevoelen; en raadpleegt zij deswege in tijds met hare Vriendin emma en derzelver Echtgenoot. Die edelaardige Ouders, veelmeer op persoonlijke waarde en deugden, dan wel op uiterlijk aanzien, prijs stellende bij eene toekomstige verbindtenis hunner kinderen, verlangen eeniglijk van selma, dat de opregtheid en vastheid der gezegde jeugdige drift getoetst en van haar beproesd worde door het scheiden der voorwerpen, zelven tot hiertoe onkundig van hunnen nog flaauwen gloed en wederzijdsche vooringenomenheid. Wel ter snede kwam het dus, dat de Eerw. willig met betty spoedig naar zijne Gemeente in het Vaderland terug keerde, en bartens benevens willem zich vermaakten met het land te doorkruisen en geruimen tijd afwezig te blijven. Dit verschaft aan selma gelegenheid om het werk der opvoedinge aan hare kweekelingen te voltooijen, derzelver geaardheden immer met eene zachte hand en waakzaam beleid te vormen, zwakheden bij eene en andere uit te roeijen, en haar te versieren met menigerlei belangrijke kennis en nuttige wetenschap. Ook de drie Dochters van elize, nadat, op raad van selma, Mademoiselle fleury haar afscheid genomen had, krijgen deel aan hare lessen; en laat zij zich, op aandrang van ida en uitdrukkelijke begeerte eener stervende Moeder, gereedelijk overhalen, om het kindje suze, welk deze haar aanbeval, met volvaardige toestemming der overige kweekelingen, te harent op te nemen. Zoo aandoenlijk en ongezocht dit verhaal hier voorkomt; zoo zeer de aanvalligheid en onschuld van de kleene suze eene bevallige schrijfstoffe en verscheidenheid oplevert in vele van selma's Brieven; evenzeer ontwikkelt zij hierdoor verder haar ontwerp van opvoedinge, en genoot, door deze menschlievende herbergzaamheid jegens dat kind, het uitstekend voordeel, om werkelijk de meer volwassen meisjes te vormen voor het groote doel der Vrouwelijke en Huismoederlijke bestemming. Zelfs mogen wij niet af, wegens den bekwamen zamenhang en aaneenschakeling der Geschiedenis in deze Tafereelen, hier op te merken, dat ten laatste het kinderlijk gesnap van suze het slot of de ontknooping des verhaals helpt daarstellen, daar zij den blooden Minnaar bruining in de armen voert van zijne klaartje; en verderf de brief van deze, haar geluk aan selma vermeldende, en in het bijzijn van willem, bartens en ida voorgelezen, de smeulende liefde doet uitbarsten, welke de vereeniging van beide laatstgenoemden, gelijk die van eerstgezegden met betty, ten gevolge heeft, na de terugkomst der Ouderen van buitenslands. In het Aanhangsel, eindelijk, waarin kortelijk van de voltrekking en den uitslag der drie gelukkige Echtverbindtenissen, en van het leven der waardige Hoofdpersonen, in | |
[pagina 473]
| |
elkanders nabijheid voorts hun verblijf houdende, gewaagd wordt, troffen wij nog een Ontwerp van Opvoedinge aan voor kinderen zonder Ouders en middelen van bestaan. Eene bijlage, even zeer als de meer uitvoerige Tafereelen zelve, der lezing en gezette overweging dubbel waardig. Aan rijke verscheidenheid van stoffe en ruimen voorraad van nuttige lessen, doorgaans behagelijk ingekleed en ongezocht ter bane gebragt, mangelt het dus voorzeker in dit Deel even weinig als in het voorgaande: zoo groot, daarentegen, is te dezen de overvloed, en derwijze over den geheelen omvang des Boeks verspreid, dat wij niet afkunnen ons te beklagen, dat de Vertaler, tot bevordering van deszelfs vaardiger en heilzamer gebruik in het dagelijksch leven, zich niet verledigd hebbe, onder zijnen arbeid daaraan besteed, eenen Bladwijzer zamen te stellen en achter het Werk te plaatsen, die den voornamen Inhoud en een aantal kleene bijzonderheden aan het naziend oog herinneren zoude. Wordt ooit, gelijk wij hopen, een 2de Druk opgelegd, dan zal het ons welgevallig zijn, zoo dit gebrek ten dienste onzer Landgenooten verholpen worde; gelijk mede, dat men alsdan een beter toezigt neme, om een aanzienlijk getal van taalfouten, die onder het lezen ons voorkwamen, te verbeteren, en bovenal die herhaalde Hoogduitsche zegswijzen te vermijden, welke thans, voor een Hollandsch oor, den waarlijk schoonen en ongedwongen schrijfstijl van Mej. rudolphi ontsieren, ja te meermalen deerlijk misvormen. Wij twijfelen niet, of het volgend staaltje zal aangenaam zijn bij onze Lezers; behelzende eenen allereersten wenk, door selma gegeven aan de nog kindsche suze, omtrent het toekomend leven. ‘Na eenen verfrisschenden regen, wanneer alreeds de namiddagszon de regenwolken uit het westen had verjaagd, gingen wij (vervolgt selma) naar buiten. Daar stond nu in het oosten een regenboog, zoo heerlijk als ik er ooit een' gezien had. Suze liep naar alle bloemen, alsof zij met alle wilde praten. Moeder, lieve moeder, wat zijn de bloemen heerlijk verfrischt! - Ik liet het kind geheel aan zichzelve over, en wenkte de anderen, om deszelfs vreugd niet nog te vermeerderen,’ [dit verstaat Rec. niet volkomen] ‘opdat die zuiver en onvermengd mogt blijven en geheel uit haar zelve voortvloeijen. Spoedig vielen suze's oogen op den hemel, en zag zij dus den prachtigen boog. ô Moeder, moeder! kijk eens, een groote bonte deur aan den hemel! suze wel daar na(ar) toe wil. - Uwe eerste moeder is daar na(ar) toe gegaan, antwoordde ik, mij houdende aan de uitwerking harer verbeeldingskracht; maar gij, suze, moet nog bij ons blijven, wij willen u alle zoo gaarne houden. - Suze ook gaarne bij moeder blijven wil, en bij zuster | |
[pagina 474]
| |
ida, was haar antwoord. Zuster ida volgt bij haar altoos onmiddellijk op moeder. Maar waarom is die eerste moeder toch zoo ver weggegaan, lieve moeder? - Zij werd geroepen naar dat schoone land, suze, dat ver, heel ver van hier ligt, waar de menschen engelen worden, altoos vergenoegd en gezond zijn, geene smarten lijden, niet moede worden en niet we(e)nen. - Als gij met zuster ida eens daar na(ar) toe gaat, lief moedertje, wilt gij suze dan ook medenemen? suze wil daar ook gaarne zijn, daar zij niet meer stout kan zijn: (gij moet begrijpen, dat we(e)nen en stout zijn bij haar nog het zelfde beteekent). - Eenmaal, mijn lieve kind, gaan wij daar alle na(ar) toe, maar niet alle te gelijk. Sommigen gaan vooruit, en die hier nog wat te doen heeft, die komt naderhand. - Hebt gij dan nog veel te doen, moeder, voor gij daar na(ar) toe gaat? - Ja wel suze, ik wilde gaarne hier blijven, tot gij groot en verstandig zijt, dan ga ik vooruit, en wacht met uwe lieve moeder op u, tot gij ook komt. Ik leidde het kind vervolgens onmerkbaar op iets anders, opdat deze denkbeelden zich niet te zeer mogten vestigen en tot verlangende gevoelens aangroeijen.’ |
|