Een Winter in Londen, of Tafereelen der Groote Wereld. Door T.S. Surr. Naar den vijfden druk uit het Engelsch door H. Potter. IIIde of laatste Deel. Te Amsterdam, bij C.L. Schleijer. 1809. In gr. 8vo. 256 Bl.
‘Diezelfde jongeling, die als een onbekende wees Cumberland verliet, keerde weder in hetzelve terug, als de teedergeliefde erfgenaam van alfred beauchamp, en de gelukkige schoonzoon van den Graaf van roseville.’ Zoo loopt deze geschiedenis af; zijne wonde (aan het slot van het vorige Deel) was alzoo niet doodelijk; geheel het schurkenstuk komt aan den dag, en de belangrijke lotgevallen van alfred beauchamp vullen een goed gedeelte van dit derde Deel, en geven aan alles genoegzame opheldering. Men leest geheel den Roman voorzeker met deelneming en vermaak. Ook voor dit derde Deel geeft het Voorberigt omtrent eene en andere plaats, welke met derzelver gewonen naam, en alzoo voor den Hollander minder duidelijk, genoemd werd en genoemd moest worden, de noodige aanwijzing; terwijl overigens de Lezers te dezen aanzien op des Vertalers ‘Lotgevallen op eene mislukte Reize naar de Kaap,’ enz. gewezen worden.