| |
| |
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.
Het hoog Bewind der Godheid over het geheele Menschdom, zoo wel als over elken ondeeligen, in het naauwste verband met de volkomenste Vrijheid des Mensche gebragt, en naar bepaalde regels uit den Bijbel en de Geschiedenis der Wereld verklaard. Door W.A. van Vloten. Isten Deels 1ste en 2de Stuk. Te Amsterdam, bij W. Brave. 1809. In gr. 8vo. XLII en 524 bl.
Recensent heeft altijd onder de hoogachters der ware verdiensten van den Eerw. van vloten behoord, en zeer dikwijls de verdediging van 's Mans veelal miskende waarde op zich genomen. Maar hij kan 't niet ontveinzen, dat eenigen zijner vrienden en voorstanders, vooral in de laatste jaren, en nog meer na zijnen dood, te verre gegaan zijn in het uittrompetten van zijnen los. Dit gebrek is ook door ons opgemerkt in de onlangs in de Bibliotheek van Theologische Letterkunde geplaatste Levensbeschrijving van den waardigen Man, en nog meer in 't Voorberigt van het thans voorhanden zijnde Stuk. Zie hier ons oordeel: Van vloten was verre boven de gewone maat bedeeld met gezond verstand. Hij had hetzelve, met vereischte inspanning, geoefend, vele kundigheden verzameld, en die alle, zoo veel mogelijk, aangewend tot het regt verstand der Heilige Schrift, en wel voornamelijk, om daarin, als bevattende de openbaring van Gods wil aan het menschdom, eene doelmatige strekking, tot verkrijging van ware levenswijsheid, waar te nemen. Maar het schijnt hem, van zijne eerste vorming af, op de Utrechtsche Hoogeschool, aan een regelmatig en vast plan van werken ontbroken te hebben. Door zimen natuurlijken aanleg tot vrijheid geneigd, en doorgaans snel in het oordeelen, kon hij zich niet wel aan bepaalde regels binden, noch eenig stelsel aannemen, waarvan hij niet, bij elke nieuwe, of althans nieuw schijnende waarneming, en bij elke op nieuw invallende gedachte,
| |
| |
zou mogen afgaan. Hoewel veel wetende, en ook dagelijks zijne kennis nog steeds uitbreidende, kon hij zich niet verledigen tot herhaald nadenken over eene en dezelfde zaak, veel min om die van alle kanten te bezien, en, tot dat einde, er eenigen tijd bedaard bij te blijven stilstaan; maar ging van het eene tot het andere met de grootste gemakkelijkheid over, zonder zich over den zamenhang zoo zeer te bekommeren, of liep zoo vlugtig over de zamenvoeging henen, dat hij, nu de slotsom zijner denkbeelden en redeneringen aan anderen willende mededeelen, of zelf naauwelijks meer wist, hoe hij er toe gekomen was, of althans zich niet in staat bevond, en er ook niet veel moeite toe aanwendde, om den veel omvattenden schakel van alle daartoe leidende denkbeelden, met vereischte juistheid en helderheid, open te leggen. Hierbij kwam veelal te verre gaande ingenomenheid met aangenomene begrippen, en wel voornamelijk dezulken, die hem oorspronkelijk eigen schenen te zijn, en hiermede gepaard gaande geringachting van anderen, zeer weinigen uitgezonderd, en dat nog maar ten deele. Uit deze waarneming meenen wij de voornaamste gebreken van 's Mans schriften, waarover niet altijd ten onregte, dikwijls evenwel uit misverstand, of ook wel uit ergere beginselen, onregtmatig geklaagd is, te kunnen verklaren. Vele zijner misslagen in de verklaring der Heilige Schrift, en bepaling van 't geen hij meende eigenlijke Bijbelleer te zijn, dunkt ons hieruit te kunnen afgeleid worden, omdat het hem zoo wel aan juiste en volledige kennis van de eigenlijk gezegde Grammatikale uitlegging, als aan vaste en wel zamenhangende wijsgeerige grondbeginselen, en daaruit wel afgeleide redeneerkunde, ontbrak. Van daar ook ginds en elders zoo veel duisterheid in de wijze van voordragt; vooral hinderlijk voor zulke Lezers, die zich vergenoegen, met slechts nu en dan zijne veel omvattende schriften, over een meer of min bedenkelijk leerstuk, of over deze of gene moeijelijke plaats der Schrift, te
raadplegen. Desniettemin straalt, in de meeste schriften van van vloten, zoo veel gezond verstand, zoo veel snedigheid en scherpzinnigheid, en zoo wijduitgestrekte en diepgaande kennis door, dat er deswege niet velen van zijne Landgenooten, in zijnen leeftijd, tegen hem kunnen gesteld worden. Zijn Bijbelwerk bevat voor hun, die er wel mede weten om te gaan, in weerwil van alle gebreken, een schat van gegronde aanmerkingen en voortreffelijke ophelderingen, waar- | |
| |
van er vele elders te vergeefs zullen gezocht worden. Ook in zijne Godgeleerde schriften, en 't geen bepaaldelijk de beoefening der Godsdienstleer betreft, hoewel wij, daarin vooral, dikwijls de verlangde helderheid en regelmatigheid zien ontbreken, en niet zelden eene wondere mengeling van vroegere denkbeelden met verre van het oude afwijkende begrippen aantreffen, ontmoet men echter vele hem alleen eigene, of door niemand in zoodanig licht geplaatste gewigtige gedachten, en allezins bruikbare wenken tot teregtwijzing, en verbetering van 't meest aangenomen stelsel, en om den geheelen inhoud der Heilige Schrift, en al het daaruit aangeleerde en aangenomene, dagelijks in oefening te brengen, en daardoor wijzer en beter te worden.
Wat nu, in het bijzonder, het boven aangekondigde Werk betreft, hetgeen hoogst waarschijnlijk vier bekwame Boekdeelen, in 8 Stukken, bevatten zal, de waardige Schrijver had dezen zijnen laatsten arbeid in 1806 met warme geestdrift aangevangen, en schijnt daarmede zelf zeer ingenomen geweest te zijn. Kort voor zijnen dood, ook deze laatste taak afgewerkt gekregen hebbende, liet hij het geheele Werk door twee zijner Vriendinnen tot tweemaal toe afschrijven, en, nadat hij vergeefs eene Inteekening beproefd had, om de drukkosten goed te maken, werd door eene derzelven de zorg voor druk en uitgave, in geval zij den Autheur overleven mogt, aangenomen, die dan ook vervolgens, bij zijnen beschreven laatsten wil, niet alleen in het wettig bezit van de Kopij dezes Werks gesteld, maar ook Eigenaresse geworden is van alle nog overige, onder hem berust hebbende Exemplaren zijner Werken, gelijk ook van alle andere godsdienstige opstellen en handschriften, die na zijnen dood zouden gevonden worden. Aan Haar, en de hulp van de andere tweede Vriendin van van vloten, S.G.V.S. en A.M.J.B., hebben wij dan ook de tegenwoordige uitgave te danken.
Het Werk bevat eene welgemeende poging, om het moeijelijkste vraagstuk in de geheele zedelijke wijsbegeerte op te lossen. Dit vraagstuk komt hierop neder: ‘Daar, volgens de Leer der Goddelijke Openbaring, het hooge opperbewind der Godheid over alles, ook over de zedelijke bedrijven der menschen, gaat; en, van den anderen kant, ieder mensch de vrije en zelfbepalende oorzaak zijner bedrijven is; op welk eene wijze kan men de schijn- | |
| |
bare tegenstrijdigheid, hieruit ontstaande, volkomen uit den weg ruimen, zoodat Goddelijke oppermagt en zedelijke menschelijke vrijheid in de minnelijkste harmonie zamenwerken, om de eerste hare heerlijke, weldadige doeleinden met het menschdom te doen bereiken, niet alleen zonder de laatste eenigzins te krenken, maar zelfs, door aan hare vrije werkingen ongevoelig en ongedwongen die rigting te geven, dat de oogmerken des Algoeden juist daardoor, in alle gevallen, met zekerheid uitgewerkt worden; en men, bij de uitkomst van alles, ja van elke bijzondere gebeurtenis, zoo bij individuen als geheele maatschappijen, kerkelijke en wereldlijke, zeggen moete: God bleef Opperheer! de mensch bleef vrij! en de verwonderlijke zamenstemming dezer wederzijdsche werkingen, door het oneindig Verstand bewerkt, stelde eene uitkomst daar, die, in het gegeven geval, de best mogelijke was, en zeker allergeschiktst ter opvoering van het menschdom tot de volkomenheid.’ De wijze nu, waarop de Eerw. Schrijver de oplossing van dit gewigtig problema beproefd heeft, is geenszins eene nieuwe poging, om door afgetrokkene, wijsgeerige redeneringen dit raadsel te ontknoopen. In dezen doolhof heeft hij zich niet willen wagen, maar zich liever bediend van het veel zekerder geleide der Geschiedenis van het Menschdom. Hij doorliep, met den Bijbel in de hand, de oude Geschiedenis, vergeleek de verhalen der gewijde Schrijveren met 't geen andere Geschiedboeken vermelden, raadpleegde de geheele Kerken
Wereld-geschiedenis, sedert den aanvang der Christelijke jaartellinge tot op onzen tijd, en poogde in alle de voornaamste lotgevallen, zoo der wereld, als van bijzondere personen, het gewenschte weldadig verband tusschen Gods regering en der menschen vrijheid proefkundig aan te wijzen.
In dit eerste Deel tracht hij eerst, in eene voorafgaande Inleiding, den waren oorsprong van het zedelijk bederf aan te wijzen, als niet te zoeken in de onnoozelheid of zinnelijkheid der eerste menschen, even weinig als de beschaving nu de grond is van de zedelijke vorming des menschdoms. Hier onderscheidt zich van vloten ten sterkste van de zoogenaamde Neologen, door het bekende oude verhaal, in het eerste Boek van Mozes, voor ontwijfelbare geschiedenis aan te nemen. En zoo gaat hij ook vervolgens te werk met de opheldering en beoordeeling van den geheelen historischen inhoud der Mozaische
| |
| |
en volgende Schriften, met dat bepaald oogmerk, hetwelk hij zich in dit Werk had voorgesteld: waarin wij wel veel overeenstemming met michaëlis, hess, niemeijer en anderen, maar desniettemin ook allerwegen den zelfdenkenden Man, die uit eigen oogen ziet, aantreffen. Dit eerste Deel vervolgt den draad der gewijde Geschiedenis tot den tijd van Samuel. Wij zien met des te meer verlangen de volgende Deelen te gemoet, omdat die ons, volgens het gegeven uitzigt in het Voorberigt, nader met de aangenomene grondbegrippen van den Schrijver zullen bekend maken; en wel bijzonder die afzonderlijke Verhandeling, waarin de resultaten, of hoofdgevolgen van al het beredeneerde, ter bereiking van het voorgestelde doel, door hem zijn bijeenverzameld. Waarom deze hoognoodige sleutel ons niet liever vooraf in handen gegeven? Hoe veel gemakkelijker zou zich alles laten lezen en verstaan? Wij willen intusschen gaarne gelooven, dat van vloten daarvoor zijne voor hem voldoende redenen gehad hebbe, en durven, zoo veel wij uit dit eerste Deel kunnen oordeelen, met ruimte zeggen, dat, al ware het, dat ook in dit Werk de verlangde ontbinding van den allermoeijelijksten knoop juist niet werd gevonden, nogtans door hetzelve eene belangrijke bijdrage tot het regt gebruik der Bijbelsche Geschiedenis, rijk in voortreffelijke gedachten en nuttige inzigten, in het licht verschijnt, die wij aan elken Godsdienst- en Bijbelminnaar des te ernstiger aanprijzen, omdat dezelve, over 't geheel genomen, boven alle 's Mans overige schriften, in klaarheid en bevattelijkheid uitmunt. |
|