Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1810

Regtsgeleerd Magazijn van Prof. Gratama. Isten Deels 2de Stuk. Te Groningen, bij W. Wouters en M.J. van Bolhuis. 1809. In gr. 8vo.

Wij hebben dit tweede Stuk van het zoo belangrijk Regtsgeleerd Magazijn met althans niet minder genoegen gelezen dan het vorige, en een kort oordeelkundig overzigt des inhouds zal, hopen wij, ook onze Lezers daarvan overtuigen.

[p. 161]

De eerste Afdeeling, aan Regtsgeleerde Verhandelingen toegewijd, bevat eene beantwoording der in onze tijden zoo belangrijke vraag: wat is Akademische regtsstudie, en hoe behoort die bij ons, na de afschaffing des Romeinschen regts als regt, te worden ingerigt? De Hooggeleerde Schrijver beantwoordt dezelve in dier voege, dat hij het Natuurregt de plaats van het Romeinsch regt wil doen bekleeden, en zijne verdeeling van eenen regtsgeleerden cursus, tegen drie jaren berekend, komt dus hierop neêr, dat hij voor het eerste jaar vordert: Natuurregt en de eerste beginselen des natuurlijken Staatsregts, met de repetitie van zoodanige uit de praeparatoire wetenschappen, of ook wel eerste beoefening van zoodanige uit de praeparatoire wetenschappen, als noodig zal worden geoordeeld; - voor het tweede jaar: Repetitie van het Natuurregt en de eerste beginselen des Staatsregts, explicatie (het zij directe, het zij per compendium) van den Code Napoleon, Crimineel regt, en Romeinsch regt, - en eindelijk voor het derde jaar: Repetitie van den Code Napoleon, Commercie en Zeeregt, en Praktijk en manier van procederen. Wij voor ons gelooven, dat zoo wel op dit plan van regtsgeleerde studie, als op den geest dezer geheele Verhandeling, nog wel iets zou te zeggen vallen; doch ons bestek gedoogt niet, dat wij hier in bijzonderheden komen. Wij raden ondertusschen de lezing van dit ongetwijfeld belangrijk Stuk ten hoogste aan. Naar ons inzien zou men misschien door de vergelijking van dit Stuk met de Redevoering van den Hoogleeraar van rhenen, na welker uitgave wij zeer verlangen, al vrij na bij de waarheid komen. - Het tweede Stuk in deze Afdeeling is een verhaal omtrent zekeren johann schneider, moordenaar zijner vrouw, naar het Hoogduitsch van feuerbach; doch dit is ons niet zeer belangrijk voorgekomen.

In de tweede Asdeeling, tot opgave en beoordeeling van Akademische Verhandelingen uit de onderscheidene Vaderlandsche Regtsscholen bestemd, wordt ook hier weder voor ditmaal niets gevonden.

De derde Afdeeling, tot opgave en beoordeeling van Boeken geschikt, bevat vier Recensien: 1. van des Heeren meijer's Verhandeling over de natuur der Rente, bij de Akademie van Gard à Nismes bekroond; 2. van Prof. paehlig's Verdediging zijner Inwijdings-redevoering tegen eene Recensie van die Redevoering in den Schouwburg;

[p. 162]

3. van f.l. van sonsbeeck's Akademische Verhandeling over de L. 10 D. de Justitia et Jure, en vooral over dat gedeelte dier wet, waar de drie zoogenoemde praecepta juris voorkomen; en eindelijk 4. van de Registers op het Crimineel Wetboek, door de Heeren van der aa en van der linden uitgegeven. - Ook hier kon misschien op het een en ander wel iets aangemerkt worden; doch - wij zijn geene recensenten der recensenten.

In de vierde Afdeeling, voor Levensberigten geschikt, vinden wij het Leven van höpfner, uit het Hoogduitsch van h.p. wenck, door Mr. th. van swinderen. Hetzelve is, wij bekennen het, belangrijk; doch ondanks de verontschuldiging in de Voorrede bl. III. komt het ons te uitgebreid voor. De onbedachte uitval van een' Recensent tegen dien verdienstelijken Man zou toch wel buitendien bij deskundigen zoo zwaar niet gewogen hebben. Er zijn sommige zaken, die men met een medelijdend schouderophalen beter dan met eene lange wederlegging beantwoordt.

De vijfde Afdeeling, eindelijk, aan Akademische en andere regtsgeleerde berigten toegewijd, bevat inderdaad veel belangrijks. Men vindt hier namelijk, 1. eene lijst der Vaderlandsche Akademien en Gymnasien, met de aldaar thans fungerende Hoogleeraars in de regtsgeleerdheid en derzelver Schriften; 2. eene lijst der Hoogleeraars in de Regtsgeleerdheid, die voormaals op de respective Akademien gefungeerd hebben; 3. eene herhaling der Utrechtsche prijsvraag over het gebruik van het Romeinsch regt; en eindelijk 4. eene opgave van het getal der Studenten te Groningen. Het laatste berigt hadden wij liever niet gezien; ook zien wij deszelfs verband met dit Tijdschrift, misschien alleen met uitzondering der regtsgeleerde Studenten, niet door; doch hartelijk danken wij den Hoogleeraar voor de twee eerste Stukken in deze Afdeeling, welke voortreffelijke bijdragen zijn tot de letterkundige geschiedenis des Regts in ons Vaderland; terwijl wij hartelijk wenschen, dat de verdienstelijke Verzamelaar slagen moge in zijnen wensch ter bekoming van Levensberigten onzer Vaderlandsche Regtsgeleerden.