| |
De Geneeskunde op hare wegen tot zekerheid, of de Theoriën, Stelsels en Geneeswijzen der Artsen, sedert den leeftijd van Hippocrates tot in onze dagen; door den Hoogleeraar A.F. Hecker. Naar den derden verbeterden Druk uit het Hoogduitsch, door F. van der Breggen, Cz. Med. Doctor te Amsterdam. Te Haarlem, bij F. Bohn. 1809. In gr. 8vo. 350 Bl.
Aangenaam is het voor den Recensent, wanneer hij zoodanige geschriften, ofschoon zij dan ook vertalingen zijn, ter beoordeeling in handen krijgt, waaraan hij de billijkste lofspraak moet geven; vooral dan, wanneer zij dermate in zijnen geest geschreven zijn, dat hij ze geen oogenblik, als 't ware, uit zijne handen leggen kan. In zulk een geval bevond zich ook de Rec., toen hij de hier aangekondigde vertaling van een hem in het oorspronkelijke bekend belangrijk werkje, als dit van hecker over de Theoriën, Stelsels en Geneeswijzen, in handen nam. In den jongstverloopenen tijd is er, behalve het fraaije en te regt door den Vertaler volledig verklaarde werk van den geleerden kurt sprengel, die eene zamenhangende geschiedenis van de lotgevallen en verwisselingen der Geneeskunde met derzelver oorzaken en gevolgen, afgeleid uit de geschiedenis der beschaving van den menschelijken geest, geleverd heeft, niets in het licht verschenen, dat zoo beknopt als toereikend de grondtrekken der Theoriën, Stelsels en Geneeswijzen, met derzelver invloed op de kunst en betrekking op de ondervinding, openlegt, en juist daardoor onmisbaar wordt voor hem, die geen vreemdeling in de geschiedenis der Geneeskunde blijven, noch zich aan eene billijke bespotting blootstellen wil, wanneer hij, zoo als velen zich veroorloven, een beslissend oordeel over Geneeskundige, oude zoo wel als nieuwe Theoriën, velt, met welker grondtrekken hij naauwelijks, dan bij naam, bekend is.
| |
| |
Na kortelijk den oorsprong der Geneeskunde, het ontstaan der Geneeskundige Theoriën en Stelsels, derzelver verscheidenheid opgegeven, en de vraag aangaande die verscheidenheid in de leere der Artsen zelve allezins juist beantwoord te hebben, dat dezelve, behalve in hare algemeene twisten, in de veranderlijkheid der heerschende wijsbegeerte, en de onvolkomene inzigten in de leere der natuur, aan het gebrek van een opperst algemeen geldend beginsel der Geneeskunde moet worden toegeschreven, waaruit niet slechts de verschijnselen der levende bewerktuiging, zoo wel in den gezonden als zieken staat, kunnen afgeleid, maar waarnaar tevens de mogelijkheid ter onderhouding der gezondheid en iedere genezing der Ziekten niet alleen noodzakelijk verzekerd is, maar ook grondig ingezien kan worden, en waaruit andere bijzondere beginselen even zoo ontwijfelbaar en bij noodzakelijke gevolgtrekking kunnen afgeleid worden, zoodat de geheele geneeskundige theorie eenheid en volkomenheid bevatte, bepaalt de Schrijver zijn onderzoek Io. tot de behandeling der Ziekten in de vroegste tijden vóór hippocrates; IIo. tot het Stelsel zelf van hippocrates; IIIo. tot de Dogmatici ná dezen grooten Man; IVo. tot de Empirici; Vo. tot de Methodici; VIo. het Stelsel van galenus; VIIo. van paracelsus; VIIIo. van helmont; IXo. van sylvius; Xo. de Leer van harvey wegens den omloop des bloeds en de Theorie der Iatromathematici; XIo. sydenham's Leere; XIIo. die van boerhave; XIIIo. van frederik hoffmann; XIVo. van
stahl; XVo. tot het onderzoek van den invloed van het Stelsel van haller op de Geneeskunde; XVIo. tot het Stelsel van chr. lodew. hoffmann; XVIIo. tot dat van cullen; XVIIIo. de Leer van stoll, de zoogenaamde Gastrische Theorie; XIXo. de Theorie der Verstoppingen, kaempf's Leer; XXo. de nieuwste Scheikundige Theoriën; XXIo. het Stelsel van brown; XXIIo. de Theorie der Opwekbaarheid; XXIIIo. de Leer van darwin, en eindelijk XXIVo. tot de op hoogere beginselen der bovenzinnelijke Wijsbegeerte, bijzonder op de bespiegelingen der Natuur-wijsbegeerte gebouwde Geneeskundige Theoriën; waaruit hij dan, als bij gevolgtrekking, het besluit opmaakt, wat wij in het streven naar volkomenheid en zekerheid der Geneeskunde te doen en te laten hebben, wanneer hetzelve der kunst van den Arts waarlijk bevorderlijk zijn zal.
Rijke voorraad voorzeker van de verschillendste onder- | |
| |
werpen, die, op derzelver enkele mededeeling, den leeslust der leerlingen en de zucht tot onderzoek van geöefende Geneeskundigen moeten opwekken. Alles is op eene zoo bondige wijze, zoo juist, zoo rondborstig, en zoo onpartijdig tevens geschreven, dat zelfs zij, die hier of daar niet volkomen met den Schrijver kunnen instemmen, zullen moeten erkennen, dat hij hen ter overreding als gedrongen heeft. Het geheel is nog vermeerderd met een Catalogus, zeer juist door den Vertaler bijeengebragt, en daarin van de schikking des Schrijvers afwijkende, zoodanige geschriften en wel de beste opgevende, welke omtrent de Theoriën en Stelsels der Geneeskunde verdienen geraadpleegd te worden.
Hier en daar zijn door den Schrijver en den Vertaler, ofschoon zulks door hen verzwegen wordt, aanteekeningen gevoegd, die kenmerken dragen, zoo wel van het juist oordeel des eersten, als van de zucht voor wetenschappelijke kennis van den laatsten. De Vertaler verdient, bij zijne reeds meerdere openbare pogingen ter uitbreiding van den luister der Geneeskunde, alle aanmoediging; en het verheugt Rec. te zien, dat dit werkje van den verdienstelijken hecker een' Vertaler vond, die hetzelve tot eer strekt, en zijne taak in een zoo moeijelijk onderwerp, waarvan hij tevens wel doordrongen schijnt te zijn, loffelijk volvoerd heeft. Tot eene proeve van de behandeling des Schrijvers en der vertaling tevens, deelen wij het oordeel, dat op bladz. 260 aangaande de Natuur-wijsbegeerte geveld wordt, mede. ‘Uit al het gezegde blijkt reeds het oordeel, dat met betrekking tot de Geneeskunde, (omtrent de espiegelende Natuurkunde en van de Natuur-wijsgeerige onderzoekingen van schelling, omtrent de levende bewerktuiging,) moet geveld worden. De poging, om alle wezenlijkheid in de juiste bepaling van tegenwetten van het voor- en onderwerpelijke te zoeken, en daarnaar het wetenschappelijke van alle menschelijke kennis te bepalen, heeft geheelenal tot scherpzinnige bespiegelingen gevoerd, en het vastgestelde hoogste punt aller wetenschappelijkheid, de mogelijke rangschikking van zuivere zamenvoeging van het voor- en onderwerpelijke in bewustheid, kan geheelenal voor de Geneeskunde vruchtbaar worden, wanneer het verstand daarmede niet naar willekeur handelt, en wanneer hetzelve altijd de ondervinding als de onmiskenbare vuurproef
| |
| |
erkent, waardoor hare bepaalde stellingen eerst in de beoefenende wereld moeten overgaan. Ook heeft schelling daarin het beginsel van alle Geneeskunde zeer juist bepaald, dat de prikkelbaarheid het eenige middellid is, waardoor op de bewerktuiging algemeen kan gewerkt worden, en waarop dus alle uitwendige krachten gerigt moeten zijn. Dit is juist het beginsel, waarnaar wij, op het tegenwoordige standpunt van onze wetenschap, de Opwekkings-theorie bearbeiden, hetgeen de bespiegelende Natuurkunde echter zich niet aanmatigen vermag ontdekt te hebben, omdat het, ten minste sedert den tijd van fr. hoffmann, opgerigt is. Wanneer echter schelling de hoogste of de eerste wet der Natuur alleen door bespiegeling bepaalt; wanneer hij, volgens loutere bespiegeling, het licht, de electriciteit, het magnetismus, de zuur-, kool-, stik- en waterstoffen te voorbarig de bestemde rollen aanwijst, welke zij in de bewerktuigde Natuur spelen moeten; wanneer zijne school alles op den scheikundigen voortgang in de Natuur brengt, dien geen mensch tot op dit oogenblik kent; wanneer hij de groeijing tot eenen bestendigen ontkalkings-, de verdierlijking (Animalisatie) tot eenen verkalkings-voortgang maakt; wanneer hij, zonder verdere omstandigheden, de zuurstof tot beginsel der prikkelbaarheid aanneemt, de ziekten uit derzelver overvloed en gebrek afleidt, en nu van zijne onttrekking, dan van zijne vergoeding alle genezing verwacht; wanneer hij dit alles in eene geheele rij van dergelijke stellingen in zijne taal met eene beslissende zekerheid voordraagt, dan voert hij ons openlijk van zijn hoog standpunt tot de retorten en smeltkroezen terug, waaruit de Scheikundige Geneeskunde der zeventiende Eeuw te voorschijn trad, en de glans van zijn hoogst standpunt wordt met eenen nevel omgeven, dien dialectische kunsten schimpwoorden nimmer kunnen doen vervliegen! Moet dan eene Theorie der
Geneeskunde eeuwig daarheen streven, dat zij eene bovennatuurkundige Theorie wordt? Is dan de vergiftige slang in de Wijsbegeerte, welke ons altijd met den laatsten grond der dingen bedriegt, zoo moeijelijk te vermijden? Vindt dan een Geneeskundig Stelsel daarin niet zijne mogelijkste volkomenheid, wanneer alle voorhanden zijnde daadzaken in derzelver behoorlijken zamenhang gebragt, op algemeene regelen terug gevoerd, en alle verschijnselen op hun- | |
| |
ne regte plaats gesteld zijn? Is daartoe de betrekking tusschen het solidum vivum en de menigvuldige invloeden op hetzelve, zoo verre het ons Empirisch bekend kan worden, niet een toereikend beginsel? Moet dan dit, tot practisch gebruik bestemde beginsel, de hoogste eenheid der Natuur verkrijgen? Moet deze hoogste eenheid der Natuur op een veel hooger standpunt gelegen zijn, dan op dat, wat zelfs onze bovenzinnelijkste bovenzinnelijke Wijsgeeren beklommen hebben?’ |
|