Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1809
(1809)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAardrijkskundige en historische berigten wegens het koningrijk BeijerenGa naar voetnoot(*).(Vervolg en slot van bl. 259.)
Beijeren geeft, het eene jaar door het ander, 6 millioenen schepels koorn, van welke het twee millioenen uitvoert. Aan het klein getal eters moet dit worden toegeschreven. Een beter gewijzigde akkerbouw zou nog veel meer vruchts trekken van reeds bebouwde landen, die 1,165,830 Beijersche morgens bevatten; nog ruim 600,000 morgens zou men kunnen aanwinnen, alleen door het droogmaken van de onmetelijke veenlanden en moerassen. Reeds heeft de gelukkigste uitslag de werkzaamheden bekroond, aangevangen om het zoogenaamde Moeras van den Donau ten nutte aan te wenden; een moeras, 't welk zeven mijlen in de lengte en drie of vier in de breedte besloeg. De Graaf van pappenheim en de Abt lantz hadden daarvan den eersten inval. De Heer lantz maakte het eerste ontwerp met gevaar van zijn leven. De Graaf van rumford haalde het Gouvernement over, om er de hand aan te slaan. Een Genootschap volvoerde de droogmaking, en won er aanzienlijke sommen bij. De stilstaande wateren zijn verdwenen, en met dezelve de kiemen van landziekten; de opbrengst der weilan- | |
[pagina 290]
| |
den is tot het vijfvoudige aangegroeid; daar struwellen groeiden, bloeijen thans appel- en moerbezienboomen; daar eene soort van klein en mager vee met moeite eenige dorre planten vond, ziet men aardige dorpjes ontstaan; en wegen, van populieren belommerd, doorkruisen koorn-, hennep-, klaver- en tabakslanden. Een zoo gelukkig voorbeeld heeft den naijver krachtig gewekt. Welhaast zal Beijeren geene wildernissen meer bevatten. Indien eenige heuvel tot den akkerbouw niet gebruikt worde, zullen de Tirollers en de Zwaben er vruchtboomen planten. Indien eenige streek voor den ploeg niet berekend zij, dat men aldaar eene kudde schapen met fijne wol plaatse. Italie, en vooral Padua, kunnen den tuk daarvan leveren. In Beijeren ontmoet de wijnstok nu eens een te koud klimaat, dan een te vochtigen grond. Een voortreffelijk bier verstrekt er tot den gewonen drank, en het wordt er in zulk eene menigte gedronken, dat het ruw voortbrengsel der brouwerijen jaarlijks een millioen florijnen bedraagt. De vlas- en henneplanden verschaffen werk aan belangrijke fabrijken, en die van tijd tot tijd toenemen. Voor achttien jaren telde men 6,339 linnen weefgetouwen. De kousenweverij is door het gansche land verspreid. Men heeft getracht, in de Hoofdstad, verscheiden fabrijken, tot weelde dienende, aan te leggen; doch zij kwijnen aldaar. Met zoo weinig nijverheids, doet, echter, Beijeren de schaal van den koophandel te zijnen voordeele doorslaan; de uitgevoerde goederen bedragen 15,000,000 florijnen, en de ingevoerde slechts 13,000,000. Men heeft opgemerkt, dat de varkens op de lijst der verzendingen voor eene somme van 680,000 florijnen staan aangeteekend. Munchen, de hoofdstad van Opper-Beijeren, en van het geheele Koningrijk, is niet meer, 't geen zij was, toen Keizer lodewijk de V aldaar den luister van een groot Monarch ten toon spreidde. Men telde er toen 18,000 haardsteden of huisgezinnen, gevende tusschen de 80 en 90,000 inwoners. In den jare 1781 telde men er slechts 48,000. Nog al is het eene der fraaiste steden van Duitschland. Het Koninklijk Kasteel vertoont geen regelmatig geheel; doch van binnen ontmoet men veel prachts; men bewondert aldaar de Zaal, die der Keizers genaamd, met een grooten marmeren trap. De Keurvorsten hadden kostbare huisgeraden verzameld; Keizer karel de VII had een Paradebed laten maken, | |
[pagina 291]
| |
't welk 400,700 florijnen had gekost. De Zaal der Oudheden bevat eenige fraaije standbeelden. De Koninklijke boekerij bevat 100,000 boekdeelen. De stad Munchen is haren oorsprong verschuldigd aan eene Landhoeve, aan het klooster Scheflarn behoorende; omtrent het midden der twaalfde eeuwe ontstond aldaar een dorp; de Hertog hendrik de leeuw werd er eigenaar van, waarschijnlijk door geweld; hij wilde den koophandel van Usel derwaarts lokken, maar het dorp Voeringen, boven Munchen, had er den stapel van. Dit dorp, 't welk den Bisschop van Freysing toebehoorde, werd door de Beijerschen overvallen en verwoest; de kooplieden werden naar Munchen gevoerd; men dwong de wagens, met zout beladen, derwaarts te rijden en er eene belasting te betalen. In den jare 1175 werd Munchen van eenen muur omgeven. In den jare 1403 trachtten eenige burgers vruchteloos, haar in den rang van vrije steden te plaatsen. Op den 17 Mei 1632 deed de groote gustavus adolphus er zijne intrede. Deze stad bestaat thans door de tegenwoordigheid van het hof en van de regeringe; doch de fraaije wegen, welke daarheen loopen, zullen welhaast de Duitsche en Italiaansche kooplieden zich daarheen doen begeven. Meer beschermings hebben de fraaije kunsten dan de wetenschappen bij de voorzaten van den tegenwoordigen Souverein gevonden. Het fraaije Nymfenburg en het heerlijke Schleisheim zijn gedenkstukken van de pracht der Keurvorsten. Tegenwoordig doet het Beijersche Gouvernement edelmoedigen onderstand aan de Starrekunde; een Observatorium zal er gebouwd worden, op eene plaats, van waar men 30 of 40 mijlen in het rond ziet; de werktuigen zullen elk op een voetstuk geplaatst worden, die op den grond zelven rusten; de ronde zaal, waarin de werktuigen zullen geplaatst worden, zal een glazen dak hebben, gemaakt naar het ontwerp van philibert delorme. Zeer gunstig is deze stand voor de waarnemers van het Firmament. Wij zullen ons niet ophouden met de beschrijving van de fraaije liggingen van Dachau en Freysing, en van andere plaatselijke bijzonderheden; doch wij moeten verslag doen van Passau, die driedubbelde stad, welke den zamenloop van den Donau, de Iun en de Iltz bevat. Het | |
[pagina 292]
| |
bijvoegsel van het Keizerlijk Reces, 't welk aan Beijeren het aanleggen van nieuwe Vestingwerken aldaar verbood, is niet uitdrukkelijk vernieuwd; men verlangt te weten, of deze plaats een bolwerk van Beijeren zal worden; doch twijfel lijdt het niet, of het zal, aan het uiteinde der Beijersche Monarchie gelegen, eene gewigtige stapelplaats van koophandel worden. Het overige gedeelte van het land van Passau, onlangs aangewonnen, bestrijkt, door de bergen, eenen der ingangen van Bohemen. De porseleinsabrijk van Nymfenburg zoude voortaan, bij uitsluiting van andere, de aarde kunnen bekomen, die zij noodig heeft. Van Passau ontvangen insgelijks de Chimisten hunne beste smeltkroezen; zij worden van ruw lood gemaakt. De stad Straubing zal misschien Passau met een jaloersch oog aanzien, ter oorzake van den koophandel op den Donau; tegenwoordig bevat zij, even als Passau, tusschen de 9 en 10,000 inwoners. De Opper-Paltz zoo wel als de twee Hertogdommen Neuburg en Sulzbach zijn afgescheidene gedeelten van Beijeren. Men telt aldaar 320,000 inwoners. Neuburg heeft zijne afzonderlijke Stenden en regeringsvorm; de Opper-Paltz heeft ze in 't geheel niet. Waarschijnlijk zullen deze onregelmatigheden verdwijnen. Het gedeelte van Neuburg, 't welk tegen den Donau stoot, munt uit door een voortreffelijken akkerbouw. Opklimmende naar Amberg, is het land met bosschen bedekt en van rotsen doorsneden. In eenige oorden ontmoet men koornvelden; maar de weilanden, de Mijnen en de Smederijen hebben er de overhand. Het ijzer is er van eene goede soort. De grensscheiding van Bohemen is met glasblazerijen bezaaid. In de Regez (zoo wel als in de Iltz bij Passau) worden paarlen gevischt. Veel bekwaamheids en gedulds betoonen de inwoners in hunne linnen- en lakenfabrijken, alsmede die van goud- en zilverdraad, pottebakkerijen en anderen. Alle de oude Schrijvers verzekeren, dat de Monniken van Waldsassen zoo vele vischvijvers bezaten, als er dagen in het jaar zijn. Zeker is het, dat het land rijkelijk is voorzien van vischrijke wateren, een tak van land-huishoudkunde, die weinig kost, veel geeft, en, met den Roomsch-Katholijken Godsdienst, door Duitschland wijd en zijd verspreid is. De twee Markgraafschappen Bareuth en Anspach zijn | |
[pagina 293]
| |
met de Beijersche provincien in Frankenland als door elkander gestrengeld. Het nieuwe Keurvorstendom van Wurtzburg, een land, 't welk ruim 260,000 inwoners bevat, en 3,000,000 inkomsten heeft, geeft het Huis van Oostenrijk den toegang op den Landdag van Frankenland. 't Is bekend, dat de Pruissische regering van Frankenland, onder voorzitting van den Heere van hardenberg, nu zeven jaren geleden, alle de landen deed sequestreeren, welke de Prinsen-Bisschoppen van Bamberg, Wurtzburg en Eichstedt in de twee Markgraafschappen Anspach en Bareuth bezaten; verscheiden distrikten, aan de Duitsche Orde en aan Ridderorden behoorende, ondergingen het zelfde lot; eindelijk verloor de vrije stad Nuremberg bijkans haar geheele grondgebied, en zelfs hare voorsteden, alwaar, zints dien tijd, Pruissische bezetting is gebleven. Wij zullen ons wel wachten, iets te beslissen omtrent deze Pruissische bezitnemingen; zeker is het, echter, dat in den nog betwisten staat, waarin zij zich bevindenGa naar voetnoot(*), de komst van een Oostenrijksch Prins in den Frankischen Kreits eene staatkundige gebeurtenis van veel belangs is. Wat Beijeren aangaat, het heeft in dien Kreits bezittingen behouden of verkregen, welke 281,000 inwoners bevatten, op eene uitgestrektheid van 245 vierkante mijlen; eene bijzonderheid, de vruchtbaarheid des gronds aanwijzende. De bergen ten noorden van Bamberg bevatten ijzer, smidskolen, zwavel, aluin en marmer; zij logenstraffen het vooroordeel, welk de landen, die Mijnen bevatten, tot onvruchtbaarheid verwijst; aan hare zoomen prijken kloeke bosschen en talrijke kudden. Bamberg, eene stad, die van den koophandel en eenige bloeijende fabrijken leven ontvangt, is de hoofdplaats van Beijersch Frankenland, en bevat over de 20,000 inwoners. Uitgebreide Kloosters en Gothische Kasteelen bestrijken de schilderachtige liggingen van dit land. Vijf, voormaals Keizerlijke, steden in Frankenland zijn aan Beijeren verbleven; onder deze schijnt Schweinfurth, in het Keurvorstendom van Wurtzburg ingesloten, met een wederzijdsch gelijk voordeel voor de beide Mogendheden te kunnen verruild worden. | |
[pagina 294]
| |
De Beijersche Monarch heeft, bij het jongste verdrag, het Bisdom Eichstedt, welk Oostenrijk hem voormaals had weten afhandig te maken, bij het Reces van Schadevergoedingen terug bekomen. Beijeren, van eene lastige nabuurschap verlost, zal zich met Pruissen kunnen verstaan, om eene vaart te graven, die, de rivieren Altmuhl en Rednitz vereenigende, de scheepvaart zoude openen tusschen den Donau en den Rhijn, en gevolgelijk tusschen de Noord- en de Zwarte Zee. De schoone Eikenbosschen, die Eichstedt omringen, zouden alsdan aan verscheiden scheepswerven timmerhout verschaffen. Eene eenige Beijersche provincieGa naar voetnoot(*) ligt verre van de hand hares eigenen Souvereins, maar stoot in veiligheid tegen de grenzen van Frankrijk, welk haar van de Pruissische bezittingen scheidt; 't is het Hertogdom Berg, een land, overvloeijende van haver en aardappelen, eenige streken uitgezonderd langs den Rhijn, tot welke de wijnstok zelve zich bepaald heeft. Maar tusschen de keiachtige bergen dezes lands, wat al nijvere steden ontmoet men er! wat al dorpen, van fabrijken voorzien! Elberfeld telt 3,500 weefgetouwen voor siamozen en beddetijk, 280 voor overtreksels van kussens, 150 voor zijden sloffen; een werktuig voor veters levert elk uur duizend ellen. Solingen verbruikt 2,000 kwintalen ijzer tot degenklingen, en 8,500 kwintalen voor die van messen. Al dat ijzer komt uit de landen van Nassau, het Graafschap Mark en het Hertogdom Westfalen; te Remscheid wordt het verdund. De lakenfabrijken hebben haren zetel te Lennep, doch de grove wollenfabrijken zijn door het geheele land verspreid. Dit klein land, eindelijk, bewoond van 210,000 zielen, op eenen grond van 166 vierkante mijlen, ontvangt alle jaren van den buitenlander 10 of 12 millioenen, Fransch geld; de somme, welke in den handel in omloop is, bedraagt 58 millioenen, en het getal menschen, die in de fabrijken werken, 60,000. Ligt begrijpt men, dat zulk eene provincie niet op een lossen voet asgestaan of geruild is. De Souverein van Beijeren, wiens algeheele eigendom dikmaals in de jongste oorlogen deze eenige provincie was, moet er alle de waarde van kennen. Frank- | |
[pagina 295]
| |
rijk, van zijnen kant, kent de belangrijkheid der stad Dusseldorp, alwaar de Fransche legers zoo dikmaals zijn over den Rhijn getrokken. Zoodanig is dan de nieuwe Monarchie, die het getal der Koningrijken van Europa heeft vergroot. Voegzaam genoeg gelegen om er eene eenparige staatsregeling en geregeld burgerlijk bewind te kunnen invoeren, kan zij zich reeds eene Linie van verdediginge scheppen, door het versterken van eenige plaatsen aan den Donau en de Inn; zij stoot tegen Italie, en ligt niet verre van de grenzen van Saxen, welk haar den derden rang onder de Duitsche Mogendheden afstaat. Meesteres zijnde geworden van hare natuurlijke verzendingsplaatsen, (in zoo verre een Land, van de zee verwijderd, met reden kan hopen) zal zij haren akkerbouw uitbreiden. Reeds kan zij, uit hare bevolking, een leger van 60 of 70,000 man zeer goede troepen op de been brengen en onderhouden; met deze magt zullen zich 15,000 Wurtembergers en 10,000 Baders vereenigen; en zie daar het zuidelijk Duitschland onafbankelijk van het Huis van Oostenrijk. Maar het Koningrijk Beijeren kan gemakkelijk eene bevolking van vier en een half millioen voeden. Wanneer eene nieuwe wijziging de belastingen op een eenparigen en geregelden voet zal gebragt hebben, laat zich geene reden zien, waarom Beijeren niet een inkomen van ten minste 48 of 50 millioenen franks zoude hebben. Als Mogendheid schaart zich derhalve Beijeren naast Denemarken en Zweden. Voor 't overige is het nu niet de eerste maal, dat Beijeren wordt geroepen om eene rol onder de Mogendheden te spelen. Zonder van de aloude magt der Boiers te gewagen, welke men voor de voorouders der Beijerschen houdt, en die twee zeer magtige Staten bezaten, den eenen in het Overalpisch Gallie, den anderen in Bohemen, zullen wij aanmerken, dat Beijeren, toenmaals Boioaria genaamd, in de middeleeuw een der groote Hertogdommen van Duitschland was. Dit Hertogdom, 't welk zich verder oostwaarts uitstrekte dan het tegenwoordig Koningrijk, bevond zich dikmaals afhankelijk van de Franken. 't Blijkt echter, dat verscheiden Hertogen den titel van Koning voerden. In den jare 778 verloor de Dynastie der Agilolfingers dit aloude erfgoed, en karel de groote, na den Hertog thassilo den II in een klooster te hebben doen opsluiten, liet Beijeren door | |
[pagina 296]
| |
Graven beheerschen. Bij eene der talrijke verdeelingen, het gevolg der slechte staatkunde der Carlovingische Vorsten, kwam Beijeren, onder den titel van Koningrijk, in den jare 876, aan karloman; maar onder diens opvolgers was dit Koningrijk niet meer onderscheiden van het Koningrijk van Duitschland. Arnold, in den jare 920, tot Hertog van Beijeren verkozen, was van de Agilolfingers afkomstig, en een zijner Zonen is de Stam van het Huis, 't welk, in later tijd, den naam van Wittelsbach aannam, en waarvan het thans regerend Huis afkomstig is. Keizer hendrik de IV schonk, in den jare 1071, Beijeren aan zijnen Schoonzoon guelfus, een rijk en magtig Heer, voortgesproten uit het Huis van Est, Stam van alle de Brunswijksche Liniën, gevolgelijk van de Keurvorsten van Hanover en de thans regerende Familie in Engeland. De guelfen werden de hoofden der tegenoverstaande partij der Keizers uit het Zwabische Huis. Hendrik de leeuw, in den jare 1180, in den Rijksban gedaan, verloor het grootste gedeelte zijner Staten. Beijeren, aanmerkelijk verminderd, en van Tirol afgescheiden, werd aan het Huis van Wittelsbach terug gegeven, in den persoon van otto den I. Het Paltzgraafschap van den Rhijn, in den jare 1215 aangewonnen, werd, in den jare 1253, aan eenen Tak geschonken, die voor zijnen Stichter erkent rudolf, jongsten Zoon van Hertog lodewijk den strengen. Deze Tak leed insgelijks het verlies van Beijeren, 't welk toen den naam van Opper-Paltz aannam. De Beijersche Linie ontving groote vermaardheid in den persoon van haren Stichter lodewijk den jongen, tot Keizer van Duitschland verkozen. Heillooze verdeelingen verhinderden Beijeren, zich te handhaven in den doorluchtigen rang, dien het had verworven. Zelfs zag men de twee Takken, den Beijerschen en Paltzischen, elkander beoorlogen. 't Was ingevolge eener zoo weinig edelmoedige staatkunde, dat het maximiliaan den I gelukte, in den dertigjarigen oorlog, den ongelukkigen Paltzgraaf frederik den V van de Keurvorstelijke waardigheid en van het grootste gedeelte van den Opper-Paltz te ontzetten. Het onvoorzigtig Beijeren meende voor den Roomsch-Katholijken Godsdienst te strijden, en verhaastte daardoor slechts de grootmaking van Oostenrijk. | |
[pagina 297]
| |
Lodewijk de XIV van Frankrijk wist het Huis van Beijeren aan zich te verbinden; doch de niet zeer gelukkige uitslag van den Spaanschen Opvolgingsoorlog stelde maximiliaan den II te leur omtrent de voordeelen, welke zijne verbindtenis met Frankrijk hem grond had gegeven te hopen. In den jare 1742 zag zich de Keurvorst van Beijeren, onder den naam van karel den VII tot Keizer verkozen, van alle zijne Staten door Oostenrijk berooven; en deze ongelukkige Cesar, in de legerplaats der Franschen gevlugt, bragt van de eene ballingschap in de andere die Keizerlijke Kroon, welke het Huis van Habsburg met een treurig hart aanzag, dat hetzelve ontrukt was. Hoe wijd bevond zich toen Frankrijk van zijne tegenwoordige magt! Eindelijk maakte, in 1778, de onkunde der Geneesheeren een einde aan het leven van maximiliaan den III en aan de Beijersche mannelijke linie. Karel theodoor, van den Paltzischen tak, voegde Beijeren aan zijne heerschappijen, en hernam in het Kollegie der Keurvorsten den rang, aan zijn Huis verschuldigd. Toen telde hij ongeveer 2,250,000 onderdanen; maar een kwalijk zamengesteld leger en uitgeputte geldmiddelen lieten zijnen Staat onaanzienlijk en krachteloos. Oostenrijk zocht er zich meester van te maken; het was genoodzaakt, zich te vergenoegen met de streek van de Inn, van 120,000 zielen bewoond. Karel theodoor stierf in den jare 1799, en maximiliaan de IV, tegenwoordige Koning van Beijeren, volgde hem op. Deze Vorst, in den jare 1756 geboren, is van den Paltzischen tak van Twcebruggen. In den Coalitie-oorlog ingewikkeld, heeft Beijeren, zints de troonsverheffing van den tegenwoordigen Vorst, niet afgelaten van zich aan Frankrijk te verbinden. Ook zijn de nadeelen, welke het heeft geleden door den afstand van den slinker Rhijnoever, rijkelijk vergoed door het Reces der Schadeloosstellingen. In den jare 1803 bleef de Keurvorst van Beijeren opperheer van 2,450,000 onderdanen. Door zijne nieuwe aanwinst is dat getal tot 3,000,000 geklommen. De nieuwe wijziging, welke de Beijersche Monarchie van de wijsheid van haar Gouvernement verwacht, zal ons ongetwijfeld aangaande de staatkundige aardrijksbeschrijving van dit Land meer gevestigde en uitgebreider kundigheden verschaffen. |
|