Levensgevallen van een Fahrospeler. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Amsterdam, bij C.L. Schleijer. 1809. In 8vo. 344 Bl.
‘Ook de speler van professie wordt niet als speler geboren;’ hij verdient alzoo medelijden, voor 't minst even zeer als ieder ander misdadiger; dit zal de Schrijver bedoelen. Wij stemmen het toe: ‘Jongelingen! leest mijne geschiedenis, en koopt mijne dure ondervinding tot minder prijs. Hoedt u voor lediggaan; kiest eene kunst of wetenschap, waar naar zich uw genie uitstrekt; maakt u bij tijds met uwe bestemming bekend,’ enz. dus eindigt dit Verhaal, en die lessen zijn goed. Maar wat het eerste betreft: deze speler van professie, wiens geschiedenis hier verhaald wordt, is - (en wij vreezen zoo zijn, helaas! velen) een al te slecht karakter, heeft te weinig goeds, dan dat hij ons medelijden in een hoogen graad kan opwekken; de aanleidingen, de verzoekingen zijn niet zoo sterk en dringend; de waarschuwingen, hetgeen hem terug houden en telkens terug roepen kon en moest, te krachtig, dan dat hij niet op den duur het voorwerp zou zijn van onze diepe verachting, en van onze verfoeijing zelfs, omdat hij, in spijt van alles en het meest onverdiend aardsch geluk, zich moedwillig in het ongeluk stort. En zijne eindelijke verbetering is ons te onwaarschijnlijk, dan dat die ons met hem zou verzoenen. Wat de lessen, die wij aanstipten, betreft: het Boek is geheel niet in dien trant geschreven, dat wij op het hart van jonge lieden veel indruks voor dezelve door dit Geschrift kunnen hopen; in tegendeel, - de losse levenswijze en losse beginselen; dartele vrolijkheid, en bij het spel langdurig goed geluk, ook wel door bedrog; wellust, dierlijke wellust, daarenboven levendig, ja naakt genoeg geteekend, - doen ons vreezen, dat des Schrijvers oogmerk, indien dit waarschuwing en zedelijke verbetering van jeugdige harten zij, mislukken zal. - Dit Werkje ware alzoo beter onvertaald gebleven. Althans het heeft, in ons oog, noch voor de menschkunde, noch voor de zodelijkheid eene groote, zoo al eenige
waarde; en wij moeten het onder de geschriften van eenen bedenkelijken inhoud voor 't minst deszelfs plaats aanwijzen.