van berkhey zag dus van de toepassing op den Vrede van Tilsit af, en bearbeidde zijn stuk met meer aandacht op oud Hollands vriendschap, aan de Burgerije der Stad Leyden bekend. Hierbij werd nu zijn gevoel van dankbaarheid verlevendigd voor zichzelven, voor zijn Leyden, voor de weldaden des Konings en de vriendschap van 's Gravenhage; en nu zou hij zijne dankbaarheid op zijne schrijstafelen teekenen. Maar onder alles, wat bij gelegenheid van Leydens ramp was uitgekomen, vond hij niets, waarin opzettelijk aan de dankbaarheid aan God en Hollands vriendschap gedacht was. Deze overweging bepaalde hem, om zijne oud Hollandsche vriendschap nog meer op te luisteren, en wekte zijnen onderzoeklievenden aard op, om alles, wat het ware der vriendschap in het gemeen, en oud Hollands vriendschap in het bijzonder betrof, op te sporen, en tot eene eenheid te brengen, die toepasselijk op Leydens dankbaarheid aan God, Hollands Koning, de Hooge Magten en het Volk van Nederland konde zijn. Dus kreeg zijn ontwerp eene geheel andere gedaante, meer uitgebreidheids, en zoo vele aanvoegsels, dat het noodig werd, de ingevlochtene zinspelingen, oude benamingen enz. nader te verklaren; en hieruit werden de achter aan het dichtstuk bijgevoegde Aanteekeningen en Notulen geboren, in welke vrij wat geestige, kluchtige en vrolijke gewoonten, sprookjes, drinkliederen enz. voorkomen, waarin hij ook een spoor meent gevolgd te hebben, dat hij zelfs in alle zijne Werken voorlang heeft voorgetreden.
Zoodanig is hoofdzakelijk de oorsprong en de loop der bewerking van dit Boek geweest, gelijk de Schrijver in het Berigt voor den Lezer zulks opgeeft. Wanneer men dus de verschillende oogpunten in aanmerking neemt, die hij zich, het een na het ander, gekozen heeft; de zoo verre uit elkander loopende bedoelingen, welke hij telkens bereiken, en dan nog met elkander paren wilde; de veelvuldige uitweidingen, waartoe zulk eene schrijfwijze natuurlijk aanleiding geven, en zijne zucht tot Vaderlandsche bijzonderheden hem gedurig vervoeren moest; dan zal het zekerlijk niemand bevreemden, dat de eenheid, welke de Schrijver in zijn Werk heeft getracht te brengen, niet dan zeer gedwongen is.
Het moge dus, als een gebeel beschouwd, minder bevallen; elk echter, wien de eigen trant van onzen grijzen Vaderlander, door zijne schriften sedert lange met roem bekend, niet geheel mishaagt, zal, des twijfelen wij niet, in bijzondere gedeelten gaarne hulde doen aan de welmeenendheid der gevoelens, die voor het hart des Schrijvers zoo vereerend zijn, en zich rijkelijk vergasten op eene menigte van bijzonderheden, anders weinig bekend, en die ten minste voor ieder' regtgeaarden Hollander veelal eene zeer aangename zijde hebben, door de herinnering aan de gulle eenvoudigheid der voorvaderlijke zeden.