hunnen roem geteerd, verheffen hunne grootsche bedrijven, en meenen daarmede al vrij wat te hebben uitgevoerd, zonder te blozen om onze eigene werkeloosheid en dagelijks toenemend verval.
Maar hoe diep wij ook gezonken zijn, en hoe donker ook de toekomst voor ons wezen moge, in eenige opzigten kunnen wij nog wedijveren met andere
Natien, in eenige opzigten overtreffen wij haar zelfs. Wij mogen dit, zonder eigenliefde of verwaandheid, openlijk zeggen. Waar zijn b.v. zoo vele nuttige en edele Stichtingen, zoo vele voortreffelijke en heilzame Inrigtingen, die, voor het grootste gedeelte, derzelver geboorte, opkomst en duurzaam aanwezen alleenlijk verschuldigd zijn aan de werkdadige menschenliefde der bijzondere Ingezetenen? Waar is eene Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen? Zij is op onzen grond ontstaan, en, dank zij der Goddelijke Voorzienigheid! in het midden van Staatsrumoeren, burgerlijke verdeeldheden en Volksrampen, door alle schokken en omwentelingen heen, gevestigd en in uitgebreidheid en bloei toegenomen. Zij is zoo geheel eenig in bedoeling, strekking en werkzaamheid. Zij is zoo eenvoudig en nederig, en te gelijk zoo weldadig en edel. Zij praalt niet met schitterenden luister, maar heure werken getuigen voor haar. Overal ontdekt men haren heilzamen invloed; overal laat zij sporen achter van haar gezegend aanzijn. De volwassen Jongeling dankt haar zijne edele vorming; het opkomend Geslacht is haar alles verschuldigd; het Vaderland juicht in haar bestaan; de Menschheid zegent haar, en de nagedachtenis van haren eerwaardigen Stichter zal in heilig aandenken blijven bij de late Nakomelingschap.
Zoo eenige Inrigting de hulde der Vaderlandsche kunst verdient, dan is het, voorzeker, deze Maatschappij. Zoo eenig Feest waardig is de verrukking van den Vaderlandschen Zanger op te wekken, dan is het, zonder twijfel, het Feest, dat men ter gelegenheid van het vijf-en-twintigjarig bestaan dezer Maatschappij vierde - eene plegtigheid, die door elken regtschapen Nederlander als een oorspronkelijk, edel en roemrijk Volksfeest wordt beschouwd, en tevens een Feest is ter eere van de Verlichting, de Deugd, den Godsdienst en de Menschenliefde.
Wij hebben dus deze hulde der kunst, door den Heere loosjes der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen toegebragt, met het grootste genoegen ontvangen, en twijfelen geenen oogenblik, of zij zal tevens, volgens den wensch des Dichters, in gunste ontvangen zijn door die bloeijende en vruchtbare Maatschappij, welke in haar ouderwijs nederige zachtaardigheid en algemeene nuttigheid met onuitbluschbare waakzaamheid paart, en wier werkzaamheid met zoo veel regt