opklom, langs vele doelt atige beproevingen van heldenmoed, standvastigheid, en gevestigde liefde voor trouw, deugd en regt. Spoedig volgt nu een optogt tot straf eener boeleerster, zoo als men meende, die man en kind moest vermoord hebben, maar die bleek te zijn de onderdrukte onschuld, het deerniswaardig slagtoffer der geldzucht van laaghartige priesters. De Ridder, die haar verdedigde, bekomt den langgewenschten toegang tot de Orde, en het uitzigt op zijne even lang gewenschte bruid; de dochter, die vermoord moest zijn, erlangt almede eenen dapperen Ridder, terwijl de eerstgenoemde bruidegom (de held, mogen wij wel zeggen, van den Roman) met zijne geliefde ook hereenigd wordt, zijn broeder almede eene Jonkvrouw vindt, en de bruid weduwe, waarvan boven gesproken is, nog wel niet verloofd, maar echter reeds door eenen edelen Ridder terug gehaald is uit een klooster, werwaarts zij de wijk genomen had. Zoodat wij met vrij wat zekerheid in het volgend Deel vier, zoo al geen vijf, huwelijken mogen vooruit zien; ten zij misschien de Schrijver, spiess, wiens smaak voor regt treurige verhalen ook ons reeds genoegzaam bekend is, goedgevonden heeft, de blijdschap in rouw te doen veranderen; hetwelk wij niet durven bepalen, alhoewel wij ons herinneren voor eenige jaren reeds het oorspronkelijk werk gelezen te hebben, waarvan ons alleen dit nog voorstaat, dat de geschiedenis dezer Leeuwen - Ridders een ijsselijk treurig einde nam.