Delphine, door Mevrouw Van Stael Holstein. Uit het Fransch. Iste en IIde Deel. Te Amsterdam, bij J. Allart. 1808. In gr. 8vo. Te zamen 604 bl., behalve de Voorrede.
Delphine van Albemat is eene jonge Weduw, voormaals gehuwd aan haren Voogd, die haar, bij eene niet gewone opvoeding, allerlei waardige en menschlievende gevoelens heeft ingeboezemd, waardoor zij, in het gemeene leven, boven vele harer sekse uitmunt, en zich tevens boven vele oordeelvellingen, vooral van de Fransche beau monde, onderscheidt. Door hare schoonheid en door haren geest treft zij het hart van Leontius van Mondoville. Deze, in de groote wereld verkeerende, is naauwgezet ten opzigte van het publieke gevoelen, ofschoon anderzins een man van uitgebreide kundigheden, gezond oordeel en gestrenge goede zeden. Dit huwelijk wordt wederstreefd door eene Mevrouw van Vernon, eene Weduwe van de schandelijkste intrigues, door haren voormaligen echt en verspillend leven diep in schulden gewikkeld, en door hare Nicht Delphine meermalen edelmoediglijk gered. Zij bestemt hare Dochter Matilda tot dien echt, uit hoofde van bijzonder belang, neemt daartoe alle omstandigheden, welke zij van hare Nicht door dagelijkschen omgang kent, listig te baat, om den Heer Mondoville tegen Delphine voor in te nemen. Deze aanslag gelukt. Mondoville trouwt met Matilda; zijnde eene Juffer, dweepachtig van aard en van eene verwaarloosde opvoeding. Na de voltrekking des huwelijks, bevindt Mondoville, dat de koppelaarster, door list en logen, in dit haar oogmerk geslaagd zij, en dat Delphine daarentegen allezins onschuldig is aan de menigvuldige betigtingen. Deze smart grieft hem uitermate, zoo dat hij die verkiest regtstreeks aan zijne Behuwdmoeder te verklaren, welke hij echter ter naauwer nood levende ontmoet, daar zij in alle de verwijtingen van een folterend geweten overlijdt.
Tot hiertoe loopt de geschiedenis dezer twee Deelen. Mevrouw van stael is genoegzaam bekend door hare bekwaamheid in romaneske voorstellingen, welke altijd vol zijn van belangrijke aanmerkingen, vernuftige wendingen, episoden en waarschijnlijke voorvallen, en zich ook door eenen goeden briefstijl aanprijzen.
Vóór het eerste Deel gaat eene oordeelkundige beschouwing van den aard, de strekking, bearbeiding en geschiedenis der Romans, die wel geschreven is, echter niet zonder vooringenomenheid; terwijl daarbij de hooge verdiensten van Cervantes, Richardson en anderen, geenszins naar waarde ontwikkeld, en vooral, gelijk de Vertaler zeer wel heeft aangemerkt, die der Hollanders geheellijk zijn over het hoofd gezien. De Vertaling beveelt zich door naauwkeurigheid, zuiveren schrijftrant en juiste spelling.